Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/245

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 201 kan binden, geene concilien, decreten of besluiten. Daar nu de Dordsche Synode ook dit art. heeft goedgekeurd, heeft zij hare eigene besluiten aan de H. Schrift onderworpen, en behoeven, ja durven wij geen besluit van haar als waar aan te nemen, tenzij wij kunnen bewijzen, dat het op de H. Schrift is gegrond. En zoo blijkt het dan dat de leerstukken te Dordrecht aangenomen, niet omdat zij te Dordr. zijn aangenomen, de Leeraren der Hervormde kerk kunnen binden, maar alleen omdat zij in zoo verre zij Bijbelwaarheid bevatten, en dat het dus een vuile en onchristelijke laster is, die van Z. bl. 5 ternederschrijft. Doch ik wil mij hier niet langer bij ophouden. Ik heb meer bezwaren tegen 's mans geschrijf in te brengen. Namelijk Wat hij Hervormde leer noemt (hoewel niet goed kent) is slechts de leer van een zeer klein gedeelte der Hervormde kerk. Hij bedoelt met zijne Hervormde leer de leer te Dordr. vastgesteld, maar die leer is niet de leer der Hervormde kerk, maar van de Nederlandsche Hervormde Contraremonstrantsche kerk. De Hervormde kerk in Zwitserland, in Frankrijk, in Duitschland, heeft de leer niet aangenomen: ja zelfs in ons eigen Vaderland is zij slechts door de eene helft der Hervormde kerk vastgesteld en wel in eenen van beide zijden zeer driftig en onchristelijk gevoerden strijd. Tot 1618 en 1619, bestond de Hervormde kerk, eene geheele eeuw lang, zonder het leerstuk, waarvan bij de Dordsche Synode alles hangt, de absolute Praedestinatie, als de eenige waarheid tegen de conditionele, te hebben vastgesteld. Denk niet, dat dit weinig afdoet. Het werpt de geheele redenering omver, waarvan v. Z. bl. 3, 4 uitgaat, alsof het God om zijner kerke wil (dat is, gelijk hij het zelf uitlegt, om den wil der ware Herv. kerk, die de leer van Dordrecht beleed) behaagd heeft zich zoo zigtbaar in ons midden te verheerlijken, enz. Want het blijkt nu, dat de Goddelijke hulp, die ons toch meest is geschonken in den strijd tegen Spanje, vooral van 1572-1594, ons meest is geworden, vóór en dus bij geene mogelijkheid om de doordrijving van de Dordsche leer in 1618 en 1619. Ik heb v. Z. tot dusverre uit zijn eigen standpunt bestreden en uit hetzelve zijne redeneringen weêrlegd. Uit mijn eigen standpunt heb ik nog oneindig meer tegen hem in te brengen. Weet de man toch niet, wat de Hervormde leer beteekene, nog veel minder weet hij, wat het Christendom is: zelfs geen flaauw denkbeeld heeft hij er van. Hij verwart niets minder dan kerk en leer: zij schijnen hem bl. 4 en elders gelijk luidend. Eene leer zou Jezus hebben mede- gedeeld als het hoogste en laatste, wat Hij had te geven, zoodat men steeds over de leer en weder over de leer van Jezus moest spreken! Neen, het Christendom is eene inrigting, begonnen toen Jezus op aarde verkeerde en zijne Apostelen vormde; voortgegaan en uitgebreid, toen dezen weder hunne leerlingen op den weg der waarheid en der god- zaligheid bragten; eene inrigting die bestaat, zoolang er menschen als broeders van één huisgezin, van 't welk Jezus Christus de eerstgeborene en God de Vader is, zamen zijn verbonden. Zekerlijk behoort tot deze