CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK 203 om terwijl in het Evangelie alleen van eene verkiezing wordt gesproken, nu uit menschelijke, vóór Augustinus nooit gehoorde redeneringen er bij te voegen, dat er ook eene verwerping bestaat? Bij mij heet het, dat gij niet alleen het Evangelie predikt, maar ook menschelijke vonden, en dus geen dienaar van het zuivere Evangelie zijt, maar van een Evangelie, twelk door menschelijke bijvoegselen verontreinigd is. Ik vraag u voor God af, of het bij u iets anders kan beteekenen? Gij zijt op een gevaarlijk pad. Ik meen te kunnen vertrouwen, dat gij uwe denkbeelden in opregtheid zijt toegedaan, en nu wordt gij door een verbazende toeloop er in versterkt. O, ik moest zelf geen mensch zijn, indien ik niet gevoelde, hoe moeijelijk gij uwen weg kunt verlaten. Maar indien gij het geheel en alleen opregt meent, zult gij mijn schrijven ernstig overwegen en beginnen met te bedenken, dat gij kunt dwalen, en hoe zeker u uwe denkbeelden schijnen, toch onware denkbeelden te koesteren. Ik leg de pen neder. Mogt het Gode behagen, maar ik durf het niet hopen, dat ik haar niet geheel te vergeefs had gevoerd. Ik blijf u met diep medelijden beschouwende en veel u biddende vriend P. Hofstede de Groot. Op dezen brief antwoordt De Cock eerst in het begin van Februari 1833. Dit antwoord vormt haast een klein boekje, omvat ruim twintig bladzijden en berust in copie in het archief De Cock. Het is goed het hier in zijn geheel te laten volgen, beide uit materieel en formeel oogpunt is de inhoud van hoog belang. Materieel toch toont De Cock zoo kort na zijn veranderde denkwijze reeds een klaar en helder inzicht te hebben in de gereformeerde leer, een verschijnsel dat voor en na hem ons treffen kan bij mannen, die de Heere tot een bizonder werk in zijn dienst heeft afgezonderd. Echter dit inzicht heeft hij niet verkregen dan door ernstige en gestage studie. De Cock heeft zich geworpen met heel zijn energie op de lezing en be- studeering van de gereformeerde leer. Daarbij hield hij ook getrouw bij hetgeen van voor- en tegenstander verscheen. Doch vooral treft in zijn antwoord hoe zuiver hij redeneert, hoe logisch hij denkt en hoe nauw- gezet hij exegetisch bewijst uit de Schrift, dat Hofstede dwaalt. Hij mag zijn tegenstander rechtens er op wijzen dat deze te weinig wat hij schrijft grondt op de Schrift. De Cock volgt een andere methode als hij Hofstede op den voet volgt. Uit formeel oogpunt de brieven van beiden vergelijkende kan De Cock wedijveren met den hoogleeraar. Meent men bij te moeten brengen, dat, gelijk uit een volgende correspondentie zou zijn te bewijzen, De Cock van stonde aan reeds heeft gedacht aan de mogelijkheid ,door den druk die te laten gemeen maken" en Hofstede daar niet aan gedacht heeft
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/247
Uiterlijk