Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/274

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

228 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK die van Hiskias, Josaphat, Josia en anderen; maar telkens volgde op eene algemeene Reformatie algemeene hulp, uitredding en herstelling; bloei en welvaart; maar nooit; nooit ook was het goed of wierd het met des Heeren zegen gekroond, dat zij van de waarheid tot den leugen afvielen, of daartoe vervallen zijnde, daarin bleven; altijd dompelden zij zich daardoor in ramp en ellende, naar het tijdelijke en ook zeker naar het eeuwige; daardoor zijn eindelijk ten tijde van de Babylonische gevangenis Samaria en Jerusalem uitgewischt als een schotel, en na den dood des Heeren de Joden verstrooid, veragt en kenbaar onder alle volken der aarde tot op den huidigen dag. Dat kan dus ook voor óns nooit goed zijn, maar diezelfde gevolgen ondervinden wij helaas ook thans reeds ten deeze op eene drukkende en uitmergelende wijze, en och of wij door Gods genade ons eindelijk verderf nog mogten leeren voorkomen, en zoo algemeen als in 't bijzonder leeren wederkeeren tot den waarachtigen dienst van God, naar de wijze en het voorbeeld onzer vaderen, den afgod des vrijen wils latende varen (die door Luther, Calvijn en andere vaderen reeds lang naar en door Gods Woord verwezen is) en tot Gods genade in Christus alleen om- wenden. Dit is lieve vriend mijn hartelijke wensch ten aanzien van ons vaderland, mijne bede omtrent u, en om met u, kon het in Gods raad bestaan, daarin versterkt te worden ten aanzien van mij zelven. Uw vriend! H. de Cock. 2) Deze briefschrijver nu is het van wien dra door een regtzinnig predi- kant, gevolgd door liberale" collegas, geschreven zal worden, dat hij bijt als een razende hond". ³) Hoe warm voelt De Cock voor zijn lieven" vriend De Groot. Echter zijn liefde tot God en tot het volk des Heeren is òok groot. Hij kan zijn vriend, zoo min als wien ook, liever hebben dan den Christus. Daar de copiïst niet geheel voor zijn taak berekend blijkt te zijn geweest, komen er nog al wat fouten in het handschrift voor. Wel opmerkelijk is het, dat deze niet zijn verbeterd bij het nazien, terwijl De Cock met eigen hand wel verbeteringen heeft aangebracht daar waar deze fouten den zin zouden kunnen verstoren. Zoo mag hieruit met eenige waarschijnlijkheid worden besloten, dat bij De Cock evenmin als bij De Groot, toen zij deze corres- pondentie aanvingen en voortzetten, reeds gedacht is aan eventueele bekendmaking daarvan door den druk. Immers dan zou hij verschillende schrijffouten hebben verbeterd; nu ging het bij de aangebrachte verbete- ringen van De Cocks hand om den juisten zin van het betoog. Dit betoog behoeft, wat den inhoud betreft, volstrekt niet onder te doen voor wat geleverd werd door den hooggeleerden vriend. Ook hier weer kan treffen, dat de man die tot het werk der reformatie zal worden geroepen, zulk een open oog heeft voor de nooden van zijn