REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM 243 In de classis Middelstum waaronder Ulrum ressorteerde stond het in dezen niet beter dan in den ring Leens. De Cock deelt in zijn Schaapskooi mede: ,,Onze geheele classis van Middelstum onder anderen, voor zooverre die dit jaar voltallig was, verklaardde het eens te zijn met de lasterlijke, verkeerde en dwalende schriften van den heer Brouwer en Reddingius, althans niemand durfde er op aanvrage voor uit komen, dat hij daarvan verschilde." Het rijm" zingt daarvan : "3 Als nu De Cock straks kwam ter classis, en vernam dat al de leeraars zich vereenden, en 't hart aan deze schrijvers leenden; sprak hij , schrijft niemand tegenreên, ik doe 't alleen." - Ook in de eigen gemeente waren tegenstanders. Vooral een der kerk- voogden. Niet minder de burgemeester. Deze tegenstand kwam het eerst voor ieders oog aan het licht, toen het kerkgebouw van Ulrum diende vergroot te worden, waartoe was gecollecteerd in de, door de van alle kanten toegestroonide menigte, zoo overbezette diensten, gelijk boven reeds werd medegedeeld. Instede van eene vergrooting kwam het tot verfraaiïng der kerk; het getal zit- plaatsen werd niet vermeerderd, metterdaad ingekrompen. Voor de oude banken kwamen nieuwe, die, gelijk dat meer voorkwam, in artistieken bouw wel voor de oude banken zullen hebben moeten onderdoen. De kerkeraad van Ulrum heeft zich daaromtrent beklaagd bij het ,Collegie van Toezigt", doch werd niet in het gelijk gesteld. Om dit Collegie beter in te lichten, doet hij door een nader schrijven een beroep bij genoemd collegie. Dit beroep geeft een duidelijken kijk op de vijandige houding die de kerkvoogden toen reeds tegen den kerkeraad innamen. Het volge dan hier! Met smart heeft de kerkenraad ontvangen het besluit van het eerw. Coll. van Toezigt ten aanzien van de vertimmering der kerk, daar de kerkenraad daaruit zag tevens, dat, van welke zijde dan ook toegeligt, hetzelve misleid was in de ware toedragt der zaak en daardoor in haar oordeel. 10 De subsidie van Z. M. den Koning toegestaan, moet, gelijk het Collegie van Toezigt zelve zegt, besteed worden tot herstelling en ver- grooting van het kerkgebouw. En alles wat de kerkvoogden voorgedragen hebben, is, kleinigheden uitgezonderd, naar de verzekering van een des- kundig timmerman, die daarvan aan deskundigen altijd opening en ver- antwoording wil doen, of nodeloos en nergens toe dienstig, of alleen tot
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/289
Uiterlijk