Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/293

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM 247 sterven niet mijn maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.... die mij uit alle geweld des duivels verlost heeft etc.", uit haat en vijandschap geweerd en niet aangenomen, terwijl bij menigten diegenen worden aangenomen, die van den dienst van God in geest en in waarheid niets weeten, ja afkeerig en vijandig zijn. Moeten nu de kinderen der getrouwen en regtvaardigen ongedoopt blijven, die dat bondzegel toe- komt? Kunnen zij belet worden om dààr hunne kinderen te laten doopen, waar zij die zonder gemoedsbezwaar ten doop kunnen aanbieden? Mogen zij geweerd worden als ledematen van zulk eene gemeente, wanneer zij, na gehouden onderzoek, wenschen daar zich bij de kerk te voegen en voor zich zelve het bondzegel des H. Avondmaals te gebruiken? Daartoe bestaat hier de aanvrage sedert een 14 dagen, toen ik, bij de behandeling van den 29sten Zondag in de voorafspraak het 29 onzer geloofsartikelen aanhaaldde, waarbij een levendig lid van de gemeente des Heeren zòò bizonder door den Heer bepaald wierd, dat hij na de Kerk met vrijmoedigheid in het aanwezen van verscheiden anderen mij aanzocht en van mij eischtte, om, schoon onder eene andere gemeente wonende, hier als lidmaat van den Heere Jezus op en aangenomen te worden en hier zijn zoontje, 't welk reeds een jaar of drie vier oud is te laten doopen. Hij drong mij met mijn eigen woorden en met onze geloofsbelijdenis, er echter bijvoegende tevens, dat hij mij gaarne toe- stond om in zoo gewigtig eene zaak met den Heer zelve en Zijne Ge- meente te raadplegen. Mijn antwoord aan hem was toen, gelijk dat ook nu nog mijne meening en keuze is, dat zijn verzoek allesints billijk en gegrond was, en dat ik hoopte met den kerkenraad in dezen bekwaamd te worden om te handelen naar des Heeren wil en bevel, en dat ik daaromtrent met den Heer en met den kerkenraad dezer Gemeente hoopte raad te plegen, gelijk ik ook gedaan heb. De uitslag daarvan was in den kerkenraad dat allen het wel billijk en regtmatig oordeelden, maar dat een paar der leden toch huiverig waren en bleven om de gewigtigheid der zaak en de nasleep die zulks hebben zou, weshalven wij goed ge- vonden hebben, nadat allen hierover het oordeel aan mij verbleven waren, om UEw.'s gevoelen in deze gewichtige zaak te verzoeken, en tevens dat van den Baron van Zuilen Nijeveld. 2) Tevens wenschtte ik van UEw. wel eens te weten, hoe men moet handelen met zulke ledematen die in leer en wandel genoegzaam be- tonen, dat zij noch Godvrezende zijn, noch met de Godvrezenden het houden, ja allesints de waarheid tegenstaan. Hierdoor zal UEw. den kerkenraad en alle opregten hier dienst doen en bijzonder verpligten ook hem, die met de bede dat de Heer uw werk zegene en krone voor UEw. en voor uwe Gemeente en UEw. meer en meer doe zijn een steun en pilaar van Gods ware kerk in ons dierbaar vaderland, zich noemt met hoogachting UEw. mededienstknegt in den wijngaard des Heeren H. de Cock.