294 AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XIII lezen in een boek van Erskine. Maar in het eerst bleef het vruchteloos. De preek was over deze woorden: Ik heb u gegeven tot een verbond des volks waarin wierd verklaard: wie de gever, wie gegeven, en aan wie hij gegeven wierd; en toen ik las dat hij aan arme zondaren wierd gegeven, aan dood- onmachtigen, aan blinden, aan walgelijken in zich zelven, o mijn vriend! dat was ik en dat moest ik en dat wou ik gaarne met mijn eigen hand onder- teekenen. O mijn vriend! daar kreeg ik zooveel licht in mijn diepe bedorvenheid, nietigheid en doodelijke onmacht, dat ik als de Kananeesche vrouw als een worm voor Jezus nederlag om een druppel van zijn genade af te smeeken en ik moest zoo gedurig uitroepen: Heere, ik laat u niet los voor dat ik een zegen van u ontvangen hebbe en toen mocht ik gelooven en pleiten op zijn eigen Woord: dat Hij nog nooit een zondaar afgewezen heeft en moest toen uit- roepen: Heere, gij hebt nooit een zondaar afgewezen, gij kunt mij ook niet afwijzen. Zoo mocht ik op zijn eigen Woord pleiten totdat ik zooveel geloofs- licht en kracht kreeg, dat ik dat verbond, namelijk Jezus, met al zijn volheid mocht aannemen en het mocht onderteekenen als een arm zondaar daar geen leven in is maar gansch verloren in zich zelven. O mijn vriend! ik kan u niet schrijven wat ruimte, wat blijdschap, ik toen in mijn ziel gewaar werd. Ik had nooit zulke tijden gehad als op dien namiddag. Het was mij alsof ik van de aarde was bij Jezus. Ik had geen krachten of vermogens genoeg om Jezus te verheerlijken. Aan liefde ontbrak het mij niet. Daarbij mocht ik zien dat de Vader met Hem zoo voldaan was door zijn gehoorzaam lijden en sterven, dat er geen verdoemenis meer was voor degenen die in Christus was. O mijn vriend! nu had ik genoeg voor tijd en eeuwig. Nooit heb ik zoo'n ruimte voor mijn ziel gehad als op dien tijd. Daarbij zag ik dat ik met zoo een getrouwen en onveranderlijken Verbonds God te doen had dat eerder de aarde uit hare plaats zou ontzet worden en de hemel opgerold als een doek eer dan dàt Verbond wankelen. O mijn vriend! ik kan u van dat alles maar een flauwe schets schrijven van wat ik toen aan mijn ziel heb ondervonden. Nu kan ik alles aan Jezus overgeven en toe betrouwen. Nooit wensch ik weer te wankelen of ontevreden te zijn, want nu zag ik dat Hij alles mede zou doen werken ten goede voor mij en dat hij mij alles schenken zou wat ik noodig heb in strijd en overwinning. Gij zult mogelijk denken: dan zult gij nu wel bekwamer zijn om tot zijn eere te leven. O mijn vriend! integendeel is het met mij gesteld, niettegenstaande het vaste fondament staat aan 's Heere zijde maar mij aangaande blijf ik nog een doodonmachtige in mij zelf en waarin, tot mijn leedwezen, geen goed woont, en nog gevoel ik een hart in mij dat zoo ge- durig genegen is om den Heere een perel van zijn kroon te nemen. En dat is mijn leed. Kon ik altijd maar tot roem van zijn genade spreken en leven! Dat zou mijn lust zijn, maar ik vermag niets dan door Christus die mij kracht schenkt. Ik ben blij dat ik er ook zelf niet iets kan of moet aan toebrengen. Dan was het voor eeuwig met mij gedaan! Mijn vriend, ook moet ik u nog eens melden dat wij des avonds hier een gezelschap hebben van schutters bij gereformeerden. Daar komen wel tien en twaalf man bij elkaar, waar ik of mijn kameraad des avonds den Bijbel of andere boeken lezen en dan spreken we ook met elkander en zingen dan eens psalmen. En daar komen er dagelijks nog al wat bij die ook lust schijnen te hebben, en ik heb er kortelings nog twee ontdekt die ook kennis aan haar hebben en zoo het schijnt wel eens bizonder aangename zielsverkwikkende oogenblikken gehad hebben. Wij hebben er nog sedert van u afwezig zijnde vier bij ons batailjon gevonden die den
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/346
Uiterlijk