VIJFTIENDE HOOFDSTUK DE COCK GESCHORST. H ET naaste gevolg van Du Cloux's aanklachten was, dat het classikaal bestuur van Middelstum ingevolge art. 64 van het Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht enz. een commissie benoemde ,,om naar de ingediende bezwaren onderzoek te doen". Deze commissie bestond uit de predikanten A. Rutgers, J. H. Warmolts en P. Rutgers. Aan De Cock werd kennis gegeven van het voorgenomen onderhoud. Deze kennisgeving geschiedde op zeldzaam onheusche wijze. Een facsimilè van het origineel is in dit werk opgenomen. Geen adres! Toch wel een adres: onder aan den voet; doch vloekende met de allereerste eischen van wellevendheid. De naam van den geadres- seerden medebroeder niet eens goed geschreven; tot tweemaal toe foutief en dat in een officieel stuk, en dàt bij zulk een ernstige aangelegenheid, waarin een predikant is betrokken wiens familienaam in de kerkelijke wereld van Groningen zoo bekend was, alsmede in die van de magistratuur. Ds Warmolts adresseert: den Weleerwaardigen Zeergl. Heer, den Heer H. de Kock, Predikant te Ulrum. Nauwkeurig wordt aangegeven: ver- zonden met de schuit op Ulrum, den 11 Nov. 1833. ¹) Het onderhoud dan had plaats op Maandag 18 November 1833, des morgens om elf uur in de pastorie, in tegenwoordigheid van den kerkeraad. Dat deze bij het onderhoud was, ging uit van De Cock, dewijl de zaak waarover het zou gaan zijn ambtsbediening betrof en wel dat deel daar- van hetwelk was geschied in overleg met den kerkeraad en volgens een wettig kerkeraadsbesluit, zoo was het dan ook geen ijdel vertoon dat De Cock voorstelde deze vergadering van den kerkeraad met de classikale commissie te openen met gebed. De weigering van de commissie het onderhoud met gebed te openen wijst op een geestesgesteldheid die de inzet is van den toon en van de wijze waarop de procedure De Cock zal worden gevoerd tot in de hoogste
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/360
Uiterlijk