Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/436

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

374 HET VONNIS VERZWAARD


zoeken kan, dat het aan het Provinciaal Bestuur mocht behagen zijne schorsing op te heffen.”

Den derden Maart daarop volgende wordt De Cock verzocht namens de genoemde commissie „voor haar te verschijnen op Dingsdag den elfden, voor den middag te elf ure, ten huize van den kastelein H. van der Laan, aan de groote markt te Groningen, ten einde door haar te worden gehoord”.

Den vijfden Maart ontving De Cock een hartelijk en bemoedigend schrijven van ds Scholte ten antwoord op een aan hem geschreven brief door De Cock. Scholte was verhinderd geworden hem onmiddellijk te antwoorden door eene ongesteldheid, die hem bijna verhinderde te spreken, doch den verleden Zondag had hij weer tweemaal gepreekt. Nu de wegen begonnen droog te worden, kwamen er weer van alle kanten hongerigen en dorstigen: „de arenden beginnen zich weder rondom het aas te ver- zamelen”. Zondag had hij nog een Groninger schutter '®) bij zich gehad, die in het najaar nog bij De Cock was geweest. De Heere blijft, zoo deelt hij mede, werken onder het krijgsvolk, onder anderen zijn bij eene Geldersche compagnie '?) welke zeer woest was, op eens negen man tot staan gekomen. „De Heere werft in ons Vaderland van alle kanten. Hoe erger de vijanden het maken hoe spoediger of zij gedaan hebben.”

Waarschijnlijk in antwoord op een schrijven van De Cock gaat Schalte dan verder: „het aanklagen van predikanten bij eene kerkelijke vergadering, zou ik nooit beginnen, dat is niet nodig, wij hebben vrijheid van druk- pers; vinden zij zich bezwaard, laten zij ons aanvallen; als wij maar zorgen dat wij kunnen bewijzen, hetgeen wij schrijven. Als men u eene commissie zendt zou ik u aanraden dat gij ten opzichte van doopen en lidmaten aannemen uit andere gemeenten verklaardet, dat zoo men u in dat opzicht eene kerkelijke verbodswet aantoonde, gij u daaraan zoudt houden. Ten aanzien van het doopen zoudt gij wellicht gebruik kunnen maken van art. 15, no. 3 van het huishoudelijk reglement voor kerkeraden in Noordbrabant, als wordende daarin gewag gemaakt van het doopen van kinderen die op eene andere plaats wonen: doch men zal dit mis- schien op de prov. Groningen niet toepasselijk rekenen. Wat het leeren betreft, dat kan men u nooit verbieden” „Wat het schrijven tegen Brouwer en Reddingius betreft, hierin valt niets te herroepen”

Hij zinspeelt reeds in dit schrijven op een „zich afzonderen als gemeente van de synodale kerk en als gereformeerde gemeente op zich zelf te blijven en hem als haar herder te houden, als de vijanden tegen alle regten met geweld de waarheid willen verbannen. Dan zal De Cock zich misschien voor eenigen tijd het missen van toelage uit ’s lands kas moeten getroosten”. Echter wel verre vandaan dat Scholte De Cock aanport zich maar af te scheiden, laat hij onmiddellijk op het voorafgaande volgen: „doch vòòr alles moet gij het uiterste beproeven en dus ook aan de