HET VONNIS VERZWAARD 381
naar waarheid te bespreken tot heil van Gods kerk. Maar ze zijn niet toegelaten. Wat zal er van de gemeente worden, zoo roept de kerkeraad voor het oor van den Koning, daar de kerk zoo goed als gesloten kan worden gerekend, daar dezelve bijna ledig blijft. Waar zal de diakonie hare uitgaven mede gaande houden, daar er van den eersten January tot den 15den April slechts de geringe som van f 18.80 cent is gecollecteerd.”
Het provinciaal bestuur dan grondde zijn veroordeeling alleen op de uitgave van het geschrift tegen Brouwer en Reddingius. Alzoo bij ver- mindering van bezwarende gronden — van het doopen en catechiseeren wordt in het vonnis gezwegen — belangrijke verzwaring van het vonnis. Aan den rechtsgeleerde graaf Van Hogendorp is „van zulk eene verzwaring bij crimineele en correctioneele vierscharen geen voorbeeld bekend”! Hij heeft echter nog geen tijd gehad, zoo schrijft hij, het vonnis met het kerkelijk reglement te vergelijken ; hij hoopt het de volgende week te doen. „Oppervlakkig gezien komt het hem voor dat er geen redres op is.”
De gemeente schijnt op middelen te hebben gezonnen, toen de zaak van het appèl weinig voortgang maakte, nadat De Cock in Maart was gehoord door de genoemde commissie, om aan de droeve gevoigen van het classikaal vonnis te ontkomen. In antwoord op een brief van den 20Osten Maart door De Cock aan Van Hogendorp geschreven, schrijft deze den elfden April dat hij geen zegen verwacht op de middelen door de gemeente beraamd, want noch de ring, noch het provinciaal kerkbestuur kan, zoo ’t hem voorkomt, in haar verzoek treden, doordien dat strijdig is met de bestaande kerkelijke wetten. Hij acht het meest raadzaam, dat de gemeente niet in de kerk kome, ja zelfs dat de kerkeraad er niet kome, dan in zooverre diakenen en voorlezer er moeten zijn. Als de gemeente daartoe zou kunnen besluiten dan moet dat gepaard gaan met de stipste en heiligste viering van den dag des Heeren en zouden de leden zich zelfs zoo min mogelijk op straat moeten vertoonen. Het geschiktste middel toch tot de uitbreiding van het koninkrijk des Heeren, acht hij te zijn, van ’s menschen zijde beschouwd, een wandel waardoor de vijanden tot jaloerschheid en schaamte worden bewogen, en welke de vijanden tot bekentenis brengt dat zij helsche vijanden zijn! „O, mocht de Heere Zijne genade over Zijn volk uitstorten tot het wandelen in zachtmoedigheid en vreeze, en in dezelve de tegensprekers wederleggen.”
Misschien dat De Cock nu wel reeds zal gevoeld of gevreesd hebben dat de edele graaf Van Hogendorp en hij toch niet geheel overeenstemmen in wat aan de gereformeerde belijders stond te doen in den strijd tegen het liberalisme en de neologie in de kerk. Nog een maand en hij zal Van Hogendorp zelf spreken in Den Haag en die zal hem den weg wijzen om den Koning te kunnen spreken.
Den elfden April had zich De Cock reeds tot den Koning gewend,