Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/449

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

HET VONNIS VERZWAARD 385


gadering, maar alleen eene uitnoodiging, of, zoo gij wilt, oproeping voor eene Commissie plaats heeft” Derhalve, hij kan niet anders dan De Cock ervan in kennis stellen, dat die Commissie, die reeds beschreven is, op tijd en plaats vermeld, voortgang zal hebben en noodigt hem dus nogmaals uit voor dezelve alsdan te compareren. Hij vindt dan verder „alle reden om op den verderen inhoud van het schrijven van den zes en twintigsten geen antwoord te laten volgen, ook uit hoofde van het teregt bepaalde in Art. 13 van het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht”.

Ook tot dit stuk behoeft niets te worden toegevoegd ter rechtvaardiging van De Cock’s overtuiging, dat zijn rechters vol van haat en wrok jegens hem zijn.

Hij ontving dit schrijven niet meer. De „tusschenkomende omstandig- heden”, die hem noopten uitstel te vragen, waren reeds ingetreden. Aan den secretaris werd daarvan kennis gegeven door De Cock’s geliefde vrouw. De copie van deze kennisgeving berust nog in het archief De Cock. Zij spreekt den secretaris aan als: „waarde vriend”, en meldt, dat door De Cock aan het verzoek „zoo aanstonds niet kan voldaan worden, daar hij van huis is, en voor Zaturdag avond denkelijk niet weer thuis komt”. Zij rekent zich verplicht dit te schrijven „opdat gij niet verder tegen ons ontstoken moogt worden door het stilzwijgen”. Zij teekent zich als zijn „bedroefde dienaresse, F. de Cock, geboren Venema”.

Afscheiding 25