Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/505

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE SYNODE AAN HET WERK Hervormde Kerk, hedendaags met Jezuïtische sluwheid, van menschen, gelijk De Cock is, als werktuigen weet te bedienen en honderden, waarlijk vrome, maar klein verstandige Hervormde Christenen medesleept; welke factie het hoogst betamelijk en noodig is, dat krachtiglijk worde tegen- gewerkt." Uit dit stuk spreekt de geest van die predikanten, die het waagden te spreken van de domheid als van het stalvee, doelende op de door De Cock en anderen ,verleide" eenvoudigen. Ze worden hier klein verstandige Hervormde Christenen genoemd. Dit stuk zou wel kunnen zijn gevloeid uit de pen van den toenmaals ongenoemden, thans door eigen geest- verwanten genoemden berichtgever aan Gieseler inzake de bewegingen in de Hervormde Kerk. Groot is de insinuatie dat de hier bedoelde, doch niet met name genoemde factie, van mannen die ijverden voor kerkherstel, alzoo mannen als Molenaar en de latere zeven Haagsche heeren, dus een Van der Kemp, een Van Hogendorp, en anderen De Cock zouden hebben gebruikt met Jezuïtische sluwheid als hun instrument! Vernietigend is het vonnis dat de geschiedbeschrijving uitspreekt over deze zelfverdediging met betrekking tot de afzetting uit den dienst van den man die zich op dit hooger" college had beroepen. 437 "" Als het zich andermaal zal zetten ten gerichte, zal het vonnis nog meer verzwarend zijn, maar dan geen tegenspraak vinden bij „hooger" college, gelijk wèl het geval was bij het appèl van De Cock en bij de uitspraak van de synode, welke overwoog dat het Provinciaal kerkbestuur van Groningen, het strafmiddel der geheele afzetting van den dienst niet on- verwijld, en ten allereerste had behooren toe te passen". "} Als de geschied vorsching zich nog eens weer ten gerichte zal zetten over wat het provinciaal bestuur deed, over hoe het handelde en wat het schreef, en zij raadpleegt het dossier De Cock, dat steeds omvang- rijker wordt door het daaraan toegevoegde archiefmateriaal, dan zal haar oordeel niet minder streng zijn, dan dat wat thans reeds, ook van de zijde van de jurisprudentie, is uitgesproken, over de vervolgingen ,,van die samenkomsten waarvan nimmer, voor zoover bekend is eenige rustver- storing is uitgegaan." Dat oordeel zal dan ook gaan over het vonnis en haar toelichting van de zijde van het provinciaal bestuur, gelijk het alreeds geveld is door mr S. Sybenga als hij, de synodale uitspraak mede in- begrepen, schrijft: ,,Het was dan ook blijkbaar minder de strekking van het betoog (voorrede van het boekje van Jacobus Klok) dan de bewoor- dingen waarin het betoog was vervat, die aanstoot gegeven had, al is zulks in de overwegingen der uitspraken van het provinciaal kerkbestuur en der synode niet duidelijk tot uitdrukking gekomen.” Wat zal het oordeel moeten zijn over de insinuatie aan het adres van die mannen, waaronder voor het besef van De Cock de overleden graaf