CONDITIONEEL VEROORDEELD DOOR DE SYNODE 479 en diens leermeester prof. Royaards van Utrecht, den man van het juiste midden", en den secretaris Dermout, een supranaturalist, aan alle predikanten, kerkeraden en verdere lagere" en "hoogere" kerkelijke be- sturen gericht. Een der gevolgen van den ,,zonderlingen aard der gedrukte stukken" van De Cock, zooals men zich daaromtrent in de synode uitdrukte, was dat den eenvoudigen, voor wie hij zeer verstaanbare taal schreef, de oogen steeds meer opengingen, voor het dubbelzinnige in de proponents- formule. Dezen wilden weten hoe het stond met de verbindende kracht der formulieren, en daartoe kwamen bij de synode onderscheidene adressen in, opmerkelijk genoeg, vooral uit de noordelijke provincies. Die op de synode van '34 inkwamen waren schier uitsluitend van leden der kerk en wel uit Grootegast en Uithuizen; uit Assen, Hoogeveen, Meppel en Smilde, en nog één uit Steenwijk; uit gemeenten waar weldra de scheiding zou leiden tot de institueering van zelfstandige gereformeerde kerken. De hoogleeraar L. G. Pareau had te rapporteeren namens de commissie van advies. Hij rapporteerde dat, met uitzondering van het ingekomen stuk uit Steenwijk, ,,alle stukken bijna geheel woordelijk van denzelfden inhoud zijn". De requestranten beklagen zich over de afwijking door de meeste der hedendaagsche leeraars van de gereformeerde leer en dat de aanhangers daarvan worden gelasterd; de oorzaak daarvan ligt in wat zij noemen, ,,het eedsformulier" en wel in de woorden dat wij de leer, welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomene formulieren van eenigheid is vervat. De meesten der predikanten ,geadmitteerd tot de openbare predikdienst" nemen het woord overeenkomstig, in den zin van voor zooverre. Het stuk uit Steenwijk is in naam van velen slechts door twee onderteekend; het vraagt dat het oude verbindingsformulier van vóór 1816 weer worde hersteld. De eerste adressen vragen van de synode een authentieke verklaring van art. 38, in het reglement op het examen. Het rapport acht dat die niet dan onder gelijke koninklijke sanctie kan worden gegeven, als waardoor het „eedsformulier" van 1816 kracht van wet heeft verkregen." Echter het rapport is van oordeel dat de „adressanten niet kunnen geoordeeld worden de bevoegde personen te zijn, om zulk een authentieke verklaring met regt te vragen", en wel aangezien deze wet alleen verplichtingen oplegt aan de tot de openbare eeredienst ge- admitteerden en dezen dus alleen regtstreeks aangaat." ,Beschuldigingen als in deze adressen worden ingebracht behooren niet bij de synode, maar naar het reglement voor kerkelijk opzicht en tucht, art. 57, bij het classikaal bestuur en wel gestaafd met duidelijke bewijzen. Daar de adressen niet aan dezen dubbelen eisch beantwoorden, kan de synode daarop niet nader ingaan." Nederige christenzin en goede bedoeling hebben wel naar het advies
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/547
Uiterlijk