Naar inhoud springen

Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/618

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM waarder en twee politie-agenten, en werd hij in een hok gestopt van ongeveer 9 voet lang en 7 voet breed. Het bericht daarvan gewerd aan De Cock in zijn hechtenis, die zooveel minder zwaar was dan de voorloopige van Scholte; immers De Cock zat in ,pistole", in een eigen gehuurde kamer in het Spinhuis". 544 Des Zondags zaten beiden gevangen! Na zes dagen werd Scholte onder borgstelling op vrije voeten gesteld op verzoek van zijn advokaat. Door tusschenkomst van Schildkamp dan had Scholte's advokaat aan De Cock namen gevraagd van menschen die getuigen konden wat er van-aan-was bij die beschuldiging van Majesteitsschennis en het prediken van oproer. De Cock schrijft aan zijn vrouw, d.d. 3 Dec. 1834, terwijl Scholte dus nog gevangen zit: ,Ds Scholte heeft gelijk ik hoor al die getuigen die daar te Appingedam tegen hem getuigd hebben voor meineedigen ver- klaard en moet nu getuigen der waarheid hebben: Schildkamp heeft mij daarnaar gevraagd uit den mond van zijn advocaat." Dan volgen een paar zinnetjes die een wonder klaar licht werpen op de nauwe betrekking waarin mr C. M. van der Kemp toen nog stond tot de beide Afgescheiden predikanten! De Cock vervolgt: ,,wie zulks is (nl. Scholte's advocaat. K.) weet ik nog niet, mogelijk dat VAN DER KEMP wel overgekomen is." Verder geeft De Cock eenige namen op van mannen die zouden kunnen getuigen, immers hij schrijft verder: ,,ik moet hem maar zoo wat opgeven diegene die best de waarheid verstaan en een preek kunnen beoordeelen en eenigszints uitleggen tevens, en die ik meen dat er Vrijdagsavonds geweest zijn, daartoe dan zal ik dunkt mij maar opgeven de kerkeraad van Ulrum, Egbert Winter, Jan Tobias Bos, P. Kers, Rieuwert Batema, Pieter Kornelis Luit, Klas Pieters Kuipinga, Alle B. Groen, Eppe Bakker, Jan Steemaker, Jan Brander, ³) die ik denk dat er alle wel zullen ge- weest zijn. Zoo het ten aanzien van den eenen of anderen anders mogt zijn verzoek ik zulks te schrijven." Nadat Scholte onder borgstelling op den zesden dag op vrije voeten was gesteld, is hij later door de rechtbank van Appingedam in deze zaak vrijgesproken. Het vijandig gezinde Openbaar Ministerie ging in hooger beroep onder klaarblijkelijke toejuiching van de synodale commissie, die dat in haar verslag van den 16 Juli 1835, 4) ,,aan de Synode en daarmede aan heel het genootschap mededeelde." Van Appeltere kon het ook zoo moeielijk verkroppen dat ook de rechtbank van Groningen in hooger beroep, den 29den April '35, Scholte vrijsprak. Het moet den getuigen tegen Scholte die door hem allen voor mein- eedigen verklaard werden, wel heel dwars hebben gezeten, dat de recht- bank hun getuigenis van geen kracht heeft geacht. Acht jaar na dezen