Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/75

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 


VIJFDE HOOFDSTUK

 

OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS.



IN de strijdschriften rondom de Afscheiding spreekt men eer van oefeninghouder dan van oefenaar. De oefeningen en oefeninghouders zijn van niet geringe beteekenis geweest voor de actie van ’34. Ze hebben grooteren invloed geoefend op de Scheiding dan het Réveil, en wel als gevolg van het karakter dat zij droegen en de personen die daaraan deelnamen. Door de oefeningen toch ging zich een deel der bevolking min of meer los gevoelen van de kerk, doch werd eer gebonden aan den dienst van God.
De Scheiding dankte wèl haar verbreiding over heel het land en, vooral onder de meer eenvoudige lagen van onze bevolking, voor een groot deel mede aan de oefeningen, maar ook veel van haar leed en wee, doorstaan en allengskens uitgeziekt en overwonnen, kan niet worden afgedacht van den geest, die heerschte van Noord tot Zuid in de conventikels, en van het gehalte dergenen die zich in hun geslachten gewend hadden de oefeningen te bezoeken of te houden. De taal daar gesproken vindt weerklank in de gesprekken der Afgescheidenen en vindt haar uitdrukking in de brieven die men zoo gaarne aan elkander schreef.
Nu diene men zulke oefeninghouders wel te onderscheiden van de tegenwoordige oefenaars. In het midden der vorige eeuw noemde men hen niet meer oefeninghouder maar oefenaar. Echter zoo werden ook wel de proponenten door de Afgescheidenen in hun correspondentie genoemd. Zoo doet het eigenaardig aan den nog zeer jongen candidaat tot den heiligen dienst, Helenius de Cock, te zien betiteld als den eerwaarden Helenius de Cock, oefenaar te Groningen. 1)
Gaat de weg van de huidige oefenaars over den kerkeraad naar de classis, aan welke meerdere vergadering een kerkeraad het verzoek richt een bepaalden persoon te willen onderzoeken opdat hij het mandaat krijge in eene bepaalde kerk binnen het ressort van de classis te oefenen, in den loop