Pagina:De Courant vol 011 no 4409.pdf/5

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
No. 4409.
Elfde Jaargang.
BIJVOEGSEL van De Courant van Zaterdag 30 Juli 1904.



Volksbijgeloof in de Elf Provinciën.

iii., liet bovenmenschelijke beeft voor velen ook ,thans nog de grootste aantrekkingskracht. Zijn jde somnambules, de helderzienden en de meIfliums niet de toovenaressen van den tegenwoor'digen tijd ? Zij hebben een verknochte clienteele, «die voor elke daad eerst den raad inroept van hare orakels. Op het land, in de steden, op de kermissen overal gaat men naar waarzegsters |om de toekomst te doorgronden; en dezen strijken met voldoening de dubbeltjes op, die de tgoedgeloovige gemeente haar zoo overvloedig toewerpt. Wij willen hier geen geleerd betoog houden over het waarschijnlijke van het somnambulisme, hypnotisme en dergelijke zaken, alleen wenschen we te wijzen op het feit, dat alle achter-kleindochters van de toovenares Circé, die weleer, zooals men weet, de lotgenoo!ten van Ulysses in biggetjes veranderde, er de meest verschillende praktijken op nahouden om ]hare klanten bij den neus te nemen. De eene is een specialiteit in het ontcijferen van de lijnen der hand (chiromancie), de andere •legt de kaart (cartoaanci e), een derde neemt haar toevlucht tot koffiedraf, een vierde werkt met het ei, een vijfde teert op den naam van „dochter van den welbekenden professor zus of zoo”, een zesde bezit de onfeilbare boeken van den grooten planeetkundige X.,- een zevende had de eer verscheidene malen op te treden voor vorstelijke personen. De laatste nieuwtjes op horoscopisch gebied zijn de z.g. acutomancie, dat is de kunst om de toekomst te voorspellen door middel van 25 nieuwe naalden, welke in een emmer met regenwater — ander 1 water deugt niet — worden geworpen. In een onzer hoofdsteden bezochten we onlangs zoo’n ! specialiteit. Na een gulden op tafel te hebben geworpen werden ons de naalden ter hand gesteld. Een voor een moesten deze in den emmer worden geworpen. En toen verklaarde madame Irene, ’t was ’n Frangaise, onder meer, dat we pas aan een gevaarlijke ziekte ontsnapt waren; een waarheid, waartegen we niets konden inbrengen, dan de persoonlijke overtuiging, dat we in ’t laatste half jaar ons zoo frisCh en gezond mogelijk hadden bevonden en zelfs 9 kilo zwa .rder waren geworden. In het salon zaten 7 dames en 2 heeren geduldig op hunne beurt te wachten. De cosquinomancie bestaat in het waarzeggen door middel van een zeef, die mea tusschen de wijsvingers houdt. De waarzegster werpt eenige erwten in de zeef en uit ,het getal erwten, dat door de gaten valt, worden de levensduur en andere interessante wetenswaardigheden voorspeld. Om met goed gevolg 'de c r o m n i o ma n c i e te kunnen beoefenen moet men vier rauwe uien en een kinnebak van ’n mensch bezitten. Voor de kephalomanc ie is een gebraden ezelskop het duurste stuk. Voor zoover we weten bestaan in ons gezegend landje slechts twee specialiteiten, die op de hoogte zijn van het waarzeggen met deze vreemde attributen. Gedachtig aan het gezegde, dat men een man kan beoordeelen naar de wijze, waarop hij zijn sigaar of pijp rookt, of hoe hij ri jn parapluie of stok in de hand houdt, of hoe I •hij schrijft, heeft onlangs een geleerde de stolicomancie uitgevonden, waardoor het kajrakter van den mensch onthuld wordt uit de !manier hoe hij zijn laarzen of schoenen aantrekt. Een bijzondere afdeeling wondermenschen wormen de „belezers”, die men vooral op het platteland aantreft. Vooral een zevende zoon is de geschiktste persoon om als belezer dienst te doen, meent men in de omstreken van Mijdrecht. Zoo’n belezer is een merkwaardige figuur. Alle ziekten kunnen door hem genezen worden. Ten bewijze volgen eenige belezings- of ■bezweringsformules, die we van verschillende autoriteiten op dit gebied leerden, met de belofte nooit ofte nimmer, aan wieri ook, hun namen te noemen.

Hoe men 'de koorts kan kwijt-* raken. Wordt men door de koorts geplaagd, dan moet men, volgens een „belezer” uit Drente een stroowisch om een vlierboom binden en zich dan zoo snel mogelijk uit de voeten maken. In het zuiden van ons I^nd bindt men zijn kouseband om den boom. Een probaat middel is ook het in de hand houden van een kikvorsch, totdat hij dood is. De koorts is dan op den kikvorsch overgegaan. Voor jonge kinderen is niets beter dan hun een pootje van een mol in een linnen zakje genaaid, om den hals te hangen. Pet pootje kan desnoods vervangen worden door nagelafkrabsel of afgeknipt haar. En nu gaan we met z’n allen naar de Zaan, Waar de wieken van den molen lustig slaan.” Als we daar de koorts krijgen, eten we ’s morgens op de nuchtere m g een boterbloempje, den volgenden dag twee en zoo tot twaalf toe en dan moet de volgende twaalf dagen hetzelfde geschieden, maar in omgekeerde volgorde en als we dan niet vergiftigd zijn, is de koorts weg. In sommige dorpen langs de zee hangt men den kinderen een krans van schelpen om den hals in een lederen zakje. Patent is het versje, dat in het Oosten van ons land wordt opgedreund: ,,01de Marolde, Ilc hebbe de kolde, (koorts) Ik hebbe ze noe, Ik geve ze oe, Ik bind ze hier neer, Ik krijg ze niet weer.’ Bekend is het kinderrijmpje: „Koorts, koorts, ik ben niet thuis, Ga maar naar een ander huis.” Terloops willen we hier op een Japansch gebruik wijzen.Wanneer bij de kleine mannetje; de kinderpokken heerschen, hangen de zorgzame moeders een bordje aan het huis, waarop staat geschreven, dat de kinderen niet thuis zijn. Een „belezer” in Limburg geneest de koorts als volgt: Vóór zonsopgang,zonder dat men door iemand gezien wordt, neemt men zout en broodkruimels, gaat daarmede naar den belezer en in gezelschap van dezen naar een veld waar netels groeien. Nu strooit de belezer het zout en de broodkruimels op een netelstruik, terwijl hij zegt: „Netel, ich gééf dich de brandj Van kop toet teen, door yoot (voet) en handj." Daarna bidt men drie Onze Vaders, ter eert van den Heiligen Laurentius, en de koorts is verdwenen. Hoe men van kiespijn verlost kan worden leerde ons een boertje in de buurt van Vught. Men knipt van zijn rechterduim den nagel af, vervolgens den nagel van den grooten teen. Hetzelfde doet men bij den linkerduim en linkerteen. Aldus maakt men een St. Andrieskruis. De nagels wikkelt men in een wollen lapje, dat men onder een meidoorn legt, terwijl men drie Onze Vaders bidt. Zoodra de nagels verrot zijn, valt de zieke kies uit en de pijn is voorgoed verdwenen. Nabij Valkenberg woont iemand, die de kiespijn afneemt door twee kruisen over beide wangen te maken en daarbij te fluisteren: „In den naam van Sint Apollonia bezweer ik de pijn, Gij zult door haar genezen zijn.” Honderden heeft de man, die gratis deze belezing doet, naar hij ons mededeelde, reeds genezen door de goede hulp van deze martelares. Een belezer te Alkmaar heeft nog een eenvoudiger middel, hij blaast in den mond cn prevelt t vee woorden, n.1. „Kiespijn, verdwijn 1”

Tegen braEclwondeB,, - _ . _y'. Men maakt een kruis 6ver de wond ën zegïjt „Dié ongeschonden bleeff doof ’t vuur, Genees de brandwond binnen ’t üur.” Op onze vraag, wié dié door ’t vuur ongeschonden geblevenen waren, antwoordde 'de belezer te Eindhoven, dat hei de drie Jongelingen in 'den vurigen oven waren. Een bewoner van een der straten uit 'de Jodenbuurt te Amsterdam geneest de brandwonden tegen de belofte, dat men zijn kinderen een bagatelletje in den spaarpot werpt, door oplegging der handen en het prevelen van: „Door Abrahams offerande Zult gij niet meer branden.” Een der lastigste kwalen is zeker de jicht of rl eumatiek. We blijven ér dan ook ten hoogste dankbaar voor, dat een belezer uit ’s Bosch ons bekend maakte Hoe men van jicht kan genëïën worden. Dat gaat heel gemakkelijk. Drie 'dagen achter elkaar moet men niets drinken dan water, waarin 9 pieren liggen, terwijl men de woorden spreekt: „Drie wurmen eiken dag, Sinte Pieter mij helpen mag.” Een Achterhoeker vindt, 'dat ,,ën jongen hond of katte an ’t vuutenende in bedde préboat is veur rimmetiek”. Een heilzaam middel veur dauwworm acht hij „en 'doeve in de kouwë in bedde”, en „aj zeuven v r a 11 e n heb, lek dan un töwken met zeven knuppen tusschen twee-steene, as ’t töwken verrot is, zunt de vratten vot.” Ook is het goed „met de volle maone en grooten boon te stelen; den möj onder den dorpel begraven en ’t neemand zeggen. Dat helpt.” „Groote boonenbaste en wortelenschraapsel,aanraken van en lik (lijk) is ook goed tegen vratten”, en „aj ’t in de slocke heb (kinkhoest), dan is slakken met fin zalt esmolteu, onmundig best.” Wanneer ge niet weet wat te doen als ge j/n splinter uut den doem” wilt halen, dan gebruik maar hazen- en snoekenvet, dat is zooals de heer G. J. Klokman J.Az. te Voorschoten in de „Driemaandelijksche Bladen, uitgegeven door de Vereeniging tot onderzoek van Taal en Volksleven in het Oosten van Nederland”, mededeelt, volgens den Achterhoeker een uitstekend middel. FOLKLORIST. Kunst en Letteren.

Nieuwe Uitgaven. Bij den keer M. J. H. Kessels Hof- muziekdrukkerij te Tilburg zagen het licht »Zangen der Natuur* zes een- en tweestemmige liederen met pianobegeleiding n. 1. Hoogtijd, Lenteliedeke, Mei, Zomernacht, Herfst en «Zomerdroom* gedich. ten van Mevr. Nelly Hoekstra—Kapteijn, getoonzet door H. j. Sweinsberg, directeur der stedelijke muziekschool te Nijmegen. Zeer lieve muziek, die voor zangverenigingen, vooral vrouwenkoren, bepaald zijn aan te bevelen. Nummer 39 van den 2en jaargang van «Accountancy*, uitgevers G. Delwel & Co, te Rotterdam bevat «Eenige beschouwingen over het accountants-rapport», door Tn. Limperg Jr.; Een Idéé gevraagd«, door E. v. D.; «Schets van de boekhouding en inwendige administratie eener Indische mijnonderneming*, door j. Hagers; «Nog eens: waardebepaling van aandeelen«, door S. Hoofiën; «Schets van lessen aan eene handelshoogeschool in Nederland*, benevens de gewone rubrieken. Van «Vademecum*, practische 10 ets. bibliotheek, onder redactie van J. A. H. Jockin, uitge-

vers Van Holkenja & Warendorf te Amsterdam, zagen weder 3 deeltjes het licht, n.1.: No. 18. Het breien en het verstellen van breiwerk, zooals dat in de huishouding te pas komt, door mevr, J. C. A. Wiersma—Van Roosendaal. No. 19. Gids in zaken van den Burgerlijken Stand: Geboorte, Huwelijk, Overlijden, door J. Bredée, hoofdcommies ter Gemeente-Secretarie te Amsterdam. No. 20. Practische wenken bij het ondetwijzen en beoefenen van Slöjd door A, van Waart, slöjd-onderwijzer te Amsterdam. Het laatst verschenen nummer van „De Prins”, uitgever N. J. Boon te Amsterdam, bevat het portret van prof. dr. G. C. van Walsem, benoemd directeur va nMeerenberg, voort illustratiën van de eerste-steenlegging van de nieuwe Koninginne kerk te Rotterdam, Russische doktoren en verpleegsters op weg naar het oorlogsterrein, autotocht van het Koninklijk Echtpaar, het bezoek van president Steyn aan Assen, den zeilwedstrijd op de Maas te Rotterdam, de opening tramlijn Tilburg-Dongen, het concours hippique te Arnhem, generaal Van Heutsz te Amsterdam, de onder bloemen bedolven lijkkist van president Kruger benevens de villa die hij het laatst bewoonde en het mansoleum te Clarens, waar hij tijdelijk was bijgezet. VARIA.

Een aardige schouwburgmop. Maximin Roli vertelt in zijn „Souvenirs d’un Claqueur et d’un Figurant” van de manie der tooneelartiesten om voortdurend de toegevendheid van het publiek in te roepen. Eens stond in de Comédie-frangaise La Parisienne van Henry Becque op het programma. Mejuffrouw Reichenberg, die de rol van Clotilde speelde, had iets aan haar oog, zij was bang er leelijk uit te zien en verzocht Mounet—Sully dit het publiek mede te deelen. Deze wilde niets hiervan weten, doch mejuffrouw Reichenberg hield vol. En het gebeurde dan ook. Toen het teeken voor het begin gegeven was, verscheen Mounet—Sully in rok met witte handschoenen, zijn lorgnon voor het oog en las voor: „Dames en heeren, ik ben wel een beetje zenuwachtig, als ik denk aan de mededeeling, die ik u doen moet, maar volgens de traditie

der galanterie, die in de „Comédie-frangaise” steeds hoog gehouden wordt, ben ik er toe verplicht. Ik zal mij tot feiten beperken. „Heden morgen bij het krieken van den ochtend ontwaakte onze gracieuse oudste collega, mejuffrouw Reichenberg, plotseling tengevolge van een pijnlijk gevoel aan het linker oog. Een insekt, een leelijke mug had onze geachte collega gestoken...” Pauze. „Mejuffrouw Reichenberg heeft bet lastige insect gedood. Maar er toonde zich een klem gezwel op het oog en onze geachte collega was een oogenblik van plan, vanavond niet te spelen. Zij is eerst er toe overgegaan dit plan te laten varen, toen zij de belofte ontving, dat het publiek liet ongeval, welks offer zij geworden is, zou worden medegedeeld. Dit is hiermede gebeurd en het staat aan u, om bet licht ontstoken oog van mejuffrouw Reichenberg te verontschuldigen, of niet.” Aldus sprak Mounet—Sully en achter de coulissen stond mej. Reichenberg te schuimbekken van woede. Zelfmoord bij hel gele ras. De zelfmoord op bevel, de harakiri, van den Japanner, die in het rijk van den Mikado de plaats inneemt van het beroemde zijden koord in het Oosten, nog daargelaten, komen bij het gele ras herhaaldelijk zelfmoorden voor. ’t Gaat zelfs zoover, dat men onderscheid kan maken tusschen den zelfmoord van den armen man en dien van de «upper ten*. De mindere manier is zich te verdrinken, de voornaamste zich op te hangen. Dan is er nog een heel eigenaardig middel, het afbijten van de tong, dat echter zelden het doel fielt. Deze vreemde verminking geschiedt door het met geweld op elkaar drukken van het kakebeen. Volgens een mededeeling van dr. Talbot in een wetenschappelijk tijdschrift, slaan de Annamieten met hun vuist of knie tegen de onderkaak, terwijl zij de tong tusschen de tanden brengen, Gewoonlijk kan men het gemis van de tong later niet aan hun spraak merken. De begrippen «spreken* en «tong* schijnen dus niets met elkaar te maken te hebben. Wetenschappelijk Nieuws.

Temperatuur en zonnevlekken. Het verband tusschen de temperatuur der lucht en de zonnevlekken is herhaaldelijk ter

sprake gebracht. Volgens Nordmann, die de onderzoekingen van dr. Koppen bevestigt, is het in de tropen warmer als de zonnevlekken minder talrijk zijn; de zonnevlekken hebben aldus in de tropen een afkoeling tengevolge. Jvolgens Alex Max Dowal is het op de breedte van Londen anders gesteld, en zijn er gronden aan te voeren, die bewijzen, dat hier de temperatuur hooger is als de zonnevlekken talrijker zijn. Dit geldt althans voor de laatste 60 jaren. Hij vond als resultaat ie. bij een minimum van zonnevlekken de grootste warmte in de tropen, en 2e meer dagen met de noordelijke winden te Greenwich, en 3e grooter koude ‘te Greenwich bij minimum dan in den tijd van het maximum der zonnevlekken.. Hoe kunnen deze verschijnselen verklaard worden? De vraag is niet opgelost, maar er wordt door den onderzoeker aan gedacht, of het niet mogelijk zou zijn, dat door de grootere tropenhitte de passaten zich verder naar het noorden uitbreiden, zoodat hierdoor misschien te Londen meer noordewinden ontstaan, eigenlijk passaatwinden, die tot Londen voortschuiven naar het noorden. Bestrijding van dekindersterfte in Frankrijk. Om de groote kindersterfte in Frankrijk tegen te gaan, hebben zich twee vereenigingen gevormd: „de Consultations de Nourrissons” en de Gouttes de Lait’. De Consultations de Nourrissons hebben zich tot taak gesteld om de jonge moeders met raad en hulp ter zijde te staan en het toezicht uit te oefenen op de kinderen tot het tweede levensjaar. Hun doel is om door toespraak, onderwijs, belooning en ondersteuning, de natuurlijke voeding der kinderen met moedermelk te bevorderen. Het gevolg van hunne werkzaamheid is uitstekend geweest. Van 636 kinderen b.v. die sedert 1892 door de drie Consultations aan de Charité, de Maternité en het gesticht Tarnier te Parijs verzorgd werden, zijn ,er 39 en hieronder slechts één aan diarrhee gestorven. Doch wat beteekent ruim 600 kinderen gedurende een aantal jaren te Parijs, t Is een droppel aan den emmer. Op een ander terrein valt de werkzaamheid van een Gouttes de Lait. Deze houden zich bezig met de kunstmatige voeding van zuigelingen en deelen onder de arme bevolking tegen lagen prijs of om niet gesteriliseerde melk uit. Prof. C. Fraenkel heeft de resultaten van den arbeid dezer vereeniging in 9 plaatsen in Frankrijk met het oog op de zuigelingsterfte nagegaan en verkreeg de volgende cijfers: Sterfte in het ie levensjaar op 1000 geborenen : Vóór de werkzaamheid van de Gouttes de Lait en gedurende de werkzaamheid dezer vereeniging respectievelijk: Elboef 284, 307; Havre 207, 218; Fécamp 214, 194; Grenoble 168, 141; Nantes 182, 140; Bourg 141, 130; Nancy 183, 177 5 Rouen 305, 262; Versailles 189, 180. Het grootste nadeel van de werkzaamheid der vereeniging is, dat zij de kunstmatige voeding der zuigelingen bevordert en de borstvoeding tegengaat. De ongunstige uitkomsten in plaatsen als Elboef en Havre moet volgens Fraenkel toegeschreven worden aan slecht toezicht, niet behoorlijke toediening en het gebruik dat nog algemeen in Frankrijk schijnt te bestaan, om lange spenen aan de zuigflesschen te doen. Nuttige wenken.

Schoonmaken zwarte heerenk 1 e e r e n. Voor het schoonmaken van zwarte heerenkleederen is de volgende behandeling aan te bevelen: men kookt voor 5 cent fenkel en zeeft het goed door; het moet in ieder geval helder zijn. Dan lost men er 5 cent zeepwortel en 5 cent lijm inop en giet er zooveel water op, dat men in ’t geheel ongeveer 2 liter heeft. De eerst door duchtig borstelen en kloppen goed gereinigde kleederen legt men nu op een platte plank. Men giet nu een beetje van het mengsel op de kleeren en borstelt het met een harden schuier uit. Men moet vooral zorgen, dat de kleeren gelijkmatig nat zijn. Daarop hangt men ze op om te drogen. MARIANNE IN DE AUTO.

Marianna is uitgezonden om in de Auto met den hond een luchtje te scheppen. Waar is Puck? DE JACHT OP HET HERT.

"v o o jEi. 13 e bs x i*ar p e jol ^

Sedert meer dan een week wachtten we ongeduldig op het vertrek van den graaf die zich naar het bosch begaf, om op herten en ander wild te jagen. Op een morgen eindelijk weerklonken schetterenre fanfares bij den ingang van het dorp, en wij holden er naar toe. Eerst kwamen de oppassers met de honden. Ze lieten hun zweepen klappen, om de honden bij elkaar te houden, er waren er zoowat honderd. Het was een geblaf om doof te worden. Na de jachthonden kwamen de jagers, met roode vesten, gezeten op prachtige paarden, deze ja- J ,gers hadden hoorns die zoo’n vroolijk geluid] gaven. Eindelijk, na de jagers, de meesters en hun genoodigden, op mooi opgetuigde paarden. En wij volgden den stoet, zoo snel als onze beenen ons dragen konden. Maar ze gingen zoo 'vlug, dat we ze ten laatste toch verlaten moesten. Op dien dag had Frans een schitterend idee. „Als jullie wilt, dan zullen we het spel van de jacht nadoen 1” Geestdriftig stemden we in dit plan in. „O ja, kom jongens, laten we jacht spelen.” „Hoe kan dat nu?” vroeg Willem, die altijd haantje de voorste was: „eerst moeten we toch wapens hebben voor de jagers. Laat mij maar begaan ; ik zal alles wel regelen. ; Eerst moeten we nog ons werk maken, maar Ina het eten, vinden we elkaar op deze plaats weer en dan zal alles klaar zijn.” We waren allen op de afgesproken plaats, 20 jongens. Willem had zijn tijd niet verloren laten gaan. |Hij bracht jachtmessen mee, een hond, jachthorens, van wilgetakken gemaakt, en eindelijk drie mooie zweepen, die heel stevig waren. Hij ]had ook geen pijl vergeten, die hij van takjes van een rozenstruik had vervaardigd. „Ziehier,” riep Willem uit, „alles is klaar; nu moeten we nog opgesteld worden, zooals de 'jagers van vanmorgen.” „Jij, Pieter,’ zei hij, „bent de graaf; jij daar de andere graaf en Frans, jij bent de gast.” Hij wapende ons met pijl en zweepen. Toen verdeelde hij de rollen der jagers en !<3er honden. »En jij, Willem,” vroegen wij hem, een weinig verwonderd over zijn belangeloosheid, want 1 wij kregen al de mooie rollen. 1 heb geen wapen noodig, want ik neem i de belangrijkste rol, ik zal het beest zijn, het hert, dat jullie opjaagt.” De jacht begon: Willem, die 200 meters vooruit was, gaf een gil, als teeken van ’t begin- Toen begonnen de honden alle vreeselijk te blaffen op volgens hun eigen manier. „Stil, houd op, kom, stil !”• riepen de jongens te voet. Van alle kanten kwamen er vriendjes aangeloopen en voegden zich bij de jacht. We waren •wel met 40, toen we vertrokken. 1 Pieter, Frans en ik vormden de achterhoeide in wue hwiuungbsóvu. van heeren. Wat

was dat leuk om over den gladden bevroren weg te hollen en dat groote beest te vangen, dat daar vloog met sprongen, die een echt hert zeker zou gemaakt hébben! Uren lang draafden we zoo voort, zonder dat le honden het beest gevangen hadden; de vermoeienis verminderde onze geestdrift. En dan, in den winter wordt ’t gauw donker; de zon begon reeds onder te gaan. We gaven Willem een teeken, dat hij zich moest laten vangen, om een einde aan ’t spel te maken. „Daar,” gilde hij terug, „bij de schuur van baas Jansen.” De jagers en honden gingen op zijde, om Willem voorbij te laten gaan, om naar de schuur terug te keeren. Maar op ’t oogenblik, dat Willem de schuur wilde binnen snellen, hoorden we in de verte, de hoorns en het geblaf van echte honden. „De jachtpartij komt van dezen kant,” gilden er een paar. Op hetzelfde oogenblik kwam er een groot beest, niet Willem, maar een echt hert, op ons aan, in een wilde vaart, en vloog in de schuur, die Willem juist geopend had. Het geblaf der jachthonden kwam dichter bij. Verschrikt ging onze troep, als bange muschjes uiteen. Ongeveer 12 van onze troep waren Willem in de schuur gevolgd, waar het hert uitgeput op den grond lag. „De honden 1” gilden de jongens, „ze zullen ons bijten.” Daar kwamen de honden aanhijgen; het was te laat om te vluchten. Willem deed vlug de deur dicht. Het was meer dan tijd: de honden kwamen reeds voor de gesloten deur aan. Wat zou er nu gebeuren? Met onze kinderlijke verbeeldingskracht, stelden wij ons al voor, dat, als de honden in hun wildheid de deur zouden open duwen, het met ons gedaan zou zijn, en dat we verslonden zouden worden I We gilden van angst. „Kalm 1 jongens,” riep Willem uit, „alles is nog niet verloren, de deur is stevig, zij is tegen den aanval van den troep bestand. Ga achter het hert weg, klim op het laddertje dat naar den zolder leidt, daar zijn we zeker in veiligheid.” We holden naar ’t laddertje, achter het hert om. Het arme beest hijgde van angst en vermoeidheid, en met tranen, die uit zijn oogen sprongen, wachtte het den dood af, die het dacht dat volgen zou, bij het gehoor van het geblaf. Eindelijk zaten we allen neergehurkt op het zoldertje; alleen Willem, die heel moedig was, stond bij de deur. Van buiten klonk een vraag door ’t deurtje: „Is het hert daar?” „Ja,” zei Willem. „Maak de deur open, de honden zijn vast.” „Mijnheer,” antwoordde Willem, „onze deur is goed gegrendeld. Een ongelukkig hert ligt hier, bij ons, geheel uitgeput; hij heeft zich onder onze verdediging gesteld, en wij zullen hem verdedigen. Wij willen hem op één voorwaarde overgeven, nl. dat hij in leven blijft.” Een stem, die wij herkenden als die van den graaf, antwoordde: „Ik neem het aan, doe open, het hert zal

levend meegenomen worden.” De honden blaffen nog steeds, op grooten afstand door de jagers vastgehouden. Willem schoof den grendel van de deur en opende ze. De graaf en zijn vrienden slopen in de schuur, en maakten haar weer dicht, want de honden waren moeilijk te houden. De heeren bekeken bet hert, dat hen smeekend aanzag. „Mijnheer, u zult het hert niet dooden, wel. U laat het leven?” De graaf wendde zich tot Willem, die aardige besliste knaap. „Mijn vriendje, kies: of het leven van het beest, dat ge zoo moedig verdedigt, of die mooie rijksdaalder.” „Mijnheer, ik kies het leven van het hert.” „Je bent een brave, goede jongen, neem dit geldstuk, en het hert blijft leven, ik beloof het je.” De graaf gaf zijn orders, het hert werd levend meegevoerd. Wat ons betreft, wij behielden lang de herinnering aan de angst en opwinding van het einde onzer jacht, en Willem, wiens goed hart het leven van het dier gered had, kwam nog dikwijls bij ons en dan speelden we altijd en altijd weer het spel van het hert en de jachthonden. De kippen moeten eten

De kippen moeten eten En niemand geeft ze wat, Nu wou ik wel eens weten Hoe vinden jullie dat? Klein zusje spijt liet danig, Zeg, weet je wat ze doet? Ze gaat, ik vind het kranig, Naar moe, op slaanden voet. Die vraagt ze voor de dieren, Een lekk’re zak vol gort, En doet dat voor hun vieren, In ’t groote, diepe bord. Daar loopt ze mee naar buiten, Do kippen kaaklen luid, ’t Zijn zulke looze guiten, Ze weten wat ’t beduidt. Nu gaan ze ’t buikje vullen, Zien zusje dankbaar aan, En denken bij het smullen Dat heb je knap gedaan. VACANTIE.

I Leve de vacantie, Zwaai met hoed cn pet. Veertien dagen rusten, Jongens, wat een pret! O, hoe goed herinner ik mij nog bovenstaand liedje, door ons, jongens, aangeheven bij het verlaten der school, met het vooruitzicht, daarin gedurende de eerste veertien dagen niet meer te behoeven terug te keeren! Hoe zie ik ons nog, alsof het gisteren ware, de straat opdraven, onze zakken vol met stukjes van reeds lang 'te voren opgespaarde oude schriften, die wij, vol blijdschap, en de waarschuwingen van het hoofd der school ten spijt, vlak voor de school in de lucht lieten waaien, op deze manier de zwart-grijze straat in een witte vlakte herscheppend 1 En hoe renden we dan weg, om, een trammetje pakkend, spoediger thuis te wezen, om ook daar onze blijdschap te luchten door het heele huis overeind te zetten, onzen ouders al vast een voorproefje gevend van wat ze gedurende veertien dagen van ons zouden te genieten krijgen, als het ten minste niet gelukte, ons eenigen tijd onder een ander dak te herbergen. Veertien dagen vacantie! ’t Waren slechts veertien dagen, en toch waren wij zoo verheugd. Hoe is die toestand thans veranderd! Ja, ’k heb ze ook onder mijn jeugdige vrienden, hoogere burgerscholieren en gymnasten, ik bedoel gymnasiasten, van zestien en vijftien jaren ; scholen-voor-meer-uitjcbreid-1 ager-onderwijs-bezoekers en -bezoeksters van ’n jaar of veertien, en lagere-scholieren van ’n jaar of tien, twaalf. En als je die thans hoort: vier, vijf, zes weken vacantie, soms nog lang:r, of ’t zoo maar niets isl En wat zouden er een lipjes hangen, wat zouden er een traantjes gelaten worden, als nu dat liedje weer gezongen moest worden 1 Veertien dagen rusten! Neen, neen, ’t zou er niet ingaan. De kinderen zijn verwend, ze krijgen nu veel te lang vacantie 1 Hè', meneer, dat meent u niet! Ja, dit werd mij eens door een paar hummels gezegd, toen ik vroeg, of zij zelf ’t niet veel te lang vonden. Plagenderwijze was ik er over begonnen, en terstond werd ik boos aangekeken: foei, veel te lang, dat kon ik toch niet meenen 1 Nu, ik denk, dat velen onzer jeugdige lezeressen en lezers mij ook niet al te vriendelijk zouden aankijken, wanneer ik ging trachten, hunne vacantietijden te beknibbelen, of wilde overtuigen, dat zooveel weken toch te lang is. Maar daar ben ik heusch de man niet voor: ik gun onze jeugd gaarne cen pretje, zelfs een, dat ’n week of vijf, zes moet duren. Want als ik mij herinner de pretjes, die wij in onze jeugd uithaalden, in onzen 14-daagschen vacantietijd, dan betwijfel ik niet of de tegenwoordige jeugd, die thans zooveel meer middelen te harer beschikking beeft, om zich te vermaken, dan wij eenigen tijd geleden, zal ook wel weten een driemaal langer vacantietijd zonder verveling door te komen. En daarom : laten we ons verblijden over de

vacantie, laten wij er van profiteeren, waar we zijn, in de stad of op het land, thuis of uit logeeren, laat ons steeds juichen: Leve de vacantie, Zwaai met hoed en pet; en al zingen we dan niet \an „veertien dagen” rust, zooals vroeger, laat ons daar dan maar een kleine verandering in brengen door te zingen: Heel lang gaan we rusten, Jongens, wat een pret! H. K. N.p., 11 Juli 1904.

De bedroefde kikker.


Aan den oever van de Rotte,
Tusschen Delft en Overschie,
Zat een kikker droef te schreien,
Met haar zuig’ling op haar knie.
Onophoudlijk bij het weenen
– En dat deed haar werklijk zeer –
Snikte zij: mijn lieve kindje,
Ach, je Paatje is niet meer.
Ginds, daar bij de groene dreven,
Aan de overkant dier sloot,
Waar de boterbloempjes groeien,
Heeft een langpoot hem gedood.
Aan den oever van de Rotte,
Tusschen Delft en Overschie,
Zit nog steeds diezelfde Kikker,
Met een zuig’ling op de knie.
J. L. LUTI.




Iets van de zon.

Zooals jullie het zelf iederen dag aan den hemel kunt zien, heeft de zon den vorm van een kogel, doch van de grootte van dien kogel kan je je geen begrip maken. Wanneer je op school in de aardrijkskundige les van al die landen hoort, die op onze aarde liggen, dan moet ik je zeggen, dat men ongeveer een millioen aarden te zaam genomen, in den grooten zonnenkogel zou kunnen steken, om haar grootte geheel te vullen.Welk een vurige, reusachtige kogel zou de zon ons toeschijnen, als we haar konden zien. Daarbij is de kogel zoo heet, dat niemand het zou kunnen uithouden in haar nabijheid. Hoe brandend heet voel je niet vaak de zonnestralen in den zomer en toch hebben die stralen eerst een weg van over de 20 millioen mijlen afgelegd, voor ze tot ons zijn gekomen ; in de nabijheid der zon zou elk levend wezen verbranden. Maar toch is ’t middelpunt van onze zon donker, het is slechts omgeven door die wonderlijke lichtkrans, die iederen dag zijn stralen tot ons zendt. Tot ze bij ons komen hebben ze zooveel van hun werkelijke warmte verloren, dat ze juist nog warm genoeg zijn voor ons, en ons warmte en licht brengen, zooals wij die noodig hebben. En heb jullie, kinderen, er wel cena over nagedacht, welk een

weldaad die groote zon voor ons menschen op de aarde is ? Alle voorwerpen zijn donker, het Hcht der zon, dat er op valt, maakt ze eerst licht en helder voor ons; waar de zon niet komt, is nacht en schaduw. De zon verlicht onze aarde. Overal, waar ze schijnt, hetzij in onze kamer, in den tuin of op straat, is het warm. Scheen ze niet, dan was het bitter koud. Geen plant kon dan groeien en bloeien, geen dier leven, geen mensch tieren, hoe dor en kaal zovi onze aarde dan zijn! ALLERLEI.

De slimme landheer. In het midden van onze teekening staat het huis van den landheer. Om dat huis acht pereboomen. Buiten die cirkel van pereboomen staan acht huizen voor de ondergeschikten en de buitenste cirkel wordt gevormd door acht appelboomen. Nu wilde de landheer de appelboomen voor zich zelf houden en ieder van zijn ondergeschikten wilde hij een pereboom afstaan. Bij eenig nadenken vond hij uit, dat hij een heg kon maken die zijn eigen huis en de appelboomen zouden afsluiten en daardoor een afscheiding maakte voor de overige huizen, zoodat die ieder een appelboom hadden. Hoe speelde hij dat klaar?

Vijf vierkanten in éón vierkant vereenigd. Ziehier het antwoord op de vraag in hel vorig nummer.

Zet de vierkanten naast elkaar, zooals figuur A aangeeft oü trek eveneens de twee stippellijnen.

Gij neemt nu de deelen, aldus verkregen, en plaatst die / zooals figuur B aan- J toont en gij hebt één ' vierkant gelijk aan de L

vijf eersten en hebt sleohts vier nieuwe fitukkflt in het geheel noodig.