Pagina:De Duinen en Bosschen van Kennemerland, Van Eeden 1868.djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

3

te beschouwen: den plantengroei der duinen, die ons de liefelijkste en meest sprekende karakters der Haarlemsche flora aanbiedt.

Hoewel het verschil in den aard en de ligging der gronden steeds met een verschil in den plantengroei gepaard gaat, zijn de onderscheidene plantengroepen van de bijzondere streken niet scherp afgebakend en vloeijen onmerkbaar in elkander over. Wanneer wij van eene duinflora spreken, bedoelen wij daarmede niet de planten, die bij uitsluiting op de duinen groeijen; haar aantal is zeer gering; ja zelfs acht ik het twijfelachtig of er wel een enkele echte duinplant bestaat, een plant, die niet tevens in andere zandige-, heide- of bergstreken gevonden wordt. Vertegenwoordigt de duinflora dus de soorten, die tevens in andere streken, ja zelfs in de bosschen en moerassen gevonden worden, zoo verkrijgen die soorten in het duinzand een korter, gedrongener en schraler vorm, den zoogenoemden duinvorm, en daardoor een bepaald karakter, dat zij nimmer verloochenen en waaraan men ze dadelijk herkent. Wij zien dus in de planten der duinen geen eigenaardige soorten, maar meer afwijkende vormen van andere soorten, in overeenstemming met klimaat en bodem. Evenzoo vindt men aan de oevers der rivieren en in de klei planten, die ook op dorre hoogten groeijen, doch hier in armer, schraler vormen. Zoo is de wilde peen, die anders eenige voeten opschiet, in de duinen bijna een miniatuurplantje, en het breedbladig standelkruid (Orchis latifolia L.) bereikt aan de oevers van het water dikwijls eene hoogte van twee voet, in de duinen naauwelijks een voet.

Wij moeten dus onder duinflora verstaan den geheelen plantengroei der duinen, en daarbij vooral het eigenaardig karakter en den bouw der planten in het oog houden.

Maar de duinflora heeft voor ons nog een andere beteekenis. In haar toch zien wij het getrouwe beeld van Hollands woeste natuur, zooals deze voor eeuwen geweest is. De duinflora is een bouwval, niet minder belangrijk dan de bouwvallen onzer ridderkasteelen; de natuuronderzoeker is oudheidkenner bij uitnemendheid; ook hij beweegt zich met den geest in het voorleden; een voorleden,