Pagina:De Duinen en Bosschen van Kennemerland, Van Eeden 1868.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

8

of laat reeds zijn zilveren zaadpluizen zien; zijn naam beteekent zeer karakteristiek, "de grijsaard in de lente." De Oenothera behoort tot een kleine familie (de Onagrarieae), die hier slechts weinige vertegenwoordigers heeft; de Erigeron is een lid van de overgroote familie der zamengestelden (Compositae); de Oenothera trekt de aandacht van oud en jong, en geniet dikwijls de eer, door jeugdige hand tot herinnering aan het schoone oord te worden afgeplukt; de Erigeron blijft vergeten en veracht als gemeen onkruid.

Met deze twee blijft ons ook de donkerblaauwe slangenkop op de hoogte vergezellen; een schoone, rijkbloeijende en zeer in het oog vallende plant, geheel de type van de stekelachtige familie der Boragineae, waartoe zij behoort.

Hooge heuvels rijzen voor ons op, en de weg daarheen leidt over een glooijende groene vlakte, afgewisseld door diepe holten of kleine opgestoven zandhoopen, die bewijzen, dat de oorzaak van het ontstaan der duinen nog steeds voortwerkt en het zand gedurig verplaatst.

De groene vlakte is hier en daar met laag geboomte bedekt. Meer en meer verdwijnt de eik, om plaats te maken voor den popel (Populus tremula, P. alba, P. canescens en P. nigra), en den kruipwilg (Salix repens L.); spoedig echter verkrijgt de laatste de overhand, en zijn wijd uitgespreide struiken doen ons denken aan de heide, de hooge gebergten en de natuur van het hooge noorden. Een liefelijke geur omringt ons; hij is afkomstig van het nederige thymplantje (Thymus Serpyllum L.), dat een groot aandeel heeft in de groene bekleeding der vlakte. Reeds aan zijn dunne stengels en sierlijke blaadjes zien wij, dat het van geheel ander allooi is dan de weeke en sappige planten der weilanden. De steeltjes zijn dun, taai en houtig, de blaadjes van onderen glanzig wit, van boven groen, lederachtig; de violette bloempjes zoo digt mogelijk in aartjes bijeen geplaatst; de geur is sterk aromatisch; alles toont een karakter naar de omstandigheden, waarin het plantje verkeert. De ruwe omgeving en de schrale bodem spreken uit dien taaijen, meer in zichzelf terug-