Pagina:De Duinen en Bosschen van Kennemerland, Van Eeden 1868.djvu/48

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

30

zwakkere bloempjes langs de hellingen. Ook de Parnassia bloeit nog in het diepst der duinpannen.

Voor het laatst dolen wij nog eens rond door de eenzame valleijen in de nabijheid der zee. Hier is een eeuwen heugende werkplaats der natuur; een arbeid, oogenschijnlijk tot vernieling—werkelijk tot verandering. Nergens in het heelal is vernietiging.

Voor twintig eeuwen was deze streek met een ontzaggelijk woud vol moerassen bedekt; langzaam breidde zich het gebied der zee uit; geweldige massa's zand stoven uur aan uur, dag op dag, jaar op jaar landwaarts in, bedekten het woud en vormden de duinen. Zij zouden nog verder gaan, verder overdekken en duinen vormen, wanneer niet de mensch hare woede perken stelde. Doch in de meest woeste streken, gelijk hier, komt de mensch slechts bij uitzondering, en gaat de natuur onafgebroken met haren arbeid voort.—Zij herinnert ons aan het verledene, wijst ons op de toekomst, en vervult ons met ontzag voor hare majesteit.

Overal rondom ons vale duinwanden, grijze valleijen, diepe kommen. De wind brokkelt het duin af en jaagt het zand landwaarts in. Het stuift neervallende opeen tot een breeden, blinkenden bergrug. De struiken zijn half begraven. Met moeite beklimmen wij dezen zandgletscher. De geheele oppervlakte schuift door den wind onder onze voeten weg. Eindelijk zijn wij boven. Daar huilt en brult de zee voor ons,—eenzaam, en tot in de verte met schuim bedekt. Het zand stuift ons in de oogen,—wij drukken den hoed in het gezigt. Landwaarts overal vale, spitse, zonderling afgebroken duintoppen. Een wilde graauwe lucht, waartusschen lange bleeke zonnestralen. Over het duin zweeft een gele damp, veroorzaakt door het stuivende zand. Hier verheft zich het gemoed, en te midden van de grootheid der natuur vergeten wij de kleinigheden des levens.