Naar inhoud springen

Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1718 vol 1.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

OP DE

TITELPRINT.


DE Konstgodes vervoert door yver
Verbeelt de Konſtzucht van den Schryver
      Die zig geen moeite en vlyt ontzag;
Om naam en roem der Konſtenaren,
Die door den tyd verduiſtert waren,
      Op nieus te ſtellen in den dag:
Noch dit de Leerjeugt konde weig’ren
Die op hun ſpoor ten Konſtberg ſteig’ren.


Men ziet haar driftvuur aangeſteken,
Den ſnellen Tyd zyn ſeizſteng breken
      En wederhouden in zyn loop,
En zynen vluggen gang beteug’len,
Door ’t fnuiken van zyn’ ſnelle vleug’len.
      De Beelteniſſen over hoop
Geworpen worden, voor het knagen
Der wormen, ruſtig wech gedragen;


Op dat de Kunſtjeugt die mocht ſieren,
Met palm, en groenende Laurieren,
      Of voerenze op naar d’Eeuwigheit.
Dan mag de Nyd haar gal uitbraken.
De blinde onwetenheit dit wraken,
      Haar is een vaſte glans bereit.
Daar zy voorheen gedaalt in ’t duister,
Steets pralen met vernieuden luiſter.