Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

51

Afgebeeld: Leeuw met Eroos; gesneden steen.
 

Derde zang.




Toen zij ten strijd nu waren geschaard, elk onder zijn veldheer,
Trok met gedruisch en geschreeuw, als de vogels, het troïsche heer voort.
Zoo als onder den hemel ’t geschreeuw van de kranen in ’t rond klinkt,
Als zij, het wintergetij ontvloden en eindloozen regen,
5Over Okeanos’ golven al schreeuwende reppen de vleugels,
Aan het geslacht der Pugmaien verderf toebrengend en doodslag,
Daar zij een heilloozen strijd aanbrengen in ’t krieken des morgens.
Doch stil trokken daar ginds de Achaiërs in blakenden strijdlust
Moedig besloten van hart elkander te helpen op ’t slagveld.
10Zoo, als Notos spreidt eenen mist om de kruinen der bergen,
Niet bij de herders geliefd, maar beter dan nacht voor den roover,
Waar slechts ’t oog kan zien zoo ver als de worp van een keisteen,
Zoo ook rees er van onder hun voeten een dwarlende stofwolk
Bij hunnen gang; en zij trokken met spoed voort over de vlakte.
15Toen zij in ’t voorwaarts gaan elkander nu waren genaderd,
Trad bij de Trojers naar voren de godlijke held Alexandros
Voerend zijn krommenden boog, en een pantervel om de schouders