N°. 35. 1868. Zondags-Lektuur voor het Katholieke Nederlandsche Volk
| ||
UITGEGEVEN DOOR De Administratie van de Katholieke Illustratie St. Jorisstraat. - 's Hertogenbosch. Bij HENRI BOGAERTS, opvolger van P.N. VERHOEVEN Drukker en Boekhandelaar van Z.H. Paus Pius IX. |
ONDER REDACTIE VAN H.A. BANNING en J.W. THOMSON, MET MEDEWERKING VAN Aug. SNIEDERS Jr., Dr. J. Ren. SNIEDERS, den ouden en jongen VALENTIJN en meer andere Katholieke Letterkundigen. |
Elk Vel van 8 pag. kl. fol. kost slechts 6½ Cents. Men teekent in voor een geheelen jaargang bij alle Boekhandelaren en bij de Administratie. |
INHOUD: De H. Elisabeth van Thuringen. ― De kruistogt der kinderen. ― Gedenkteekenen der oudheid. ― De kerk van den H. Antonius van Padua. ― Het biddende kind. ― De goede week te Rome; losse bladen uit een onuitgegeven reisjournaal. ― Locomobile. | ||
De H Elisabeth van Thuringen.
De H.Elisabeth werd geboren in het jaar 1207; zij was de dochter van Andreas II, koning van Hongarije, en van Geertruida, dochter van den hertog van Carinthië. Omstreeks ter zelfder tijd werd den landgraaf van Thuringen en Hessen een zoon geboren, die Lodewijk genoemd werd. Volgens het gebruik dier tijden werden beide kinderen met elkander verloofd, en zoodra Elisabeth vier jaren oud was geworden, werd zij naar den Wartburg, het gewone verblijf van den landgraaf gebragt, om er hare opvoeding te ontvangen. Vijf jaren later stierf de landgraaf, en zijn zoon volgde hem op onder voogdijschap van zijne moeder Sophia.
Elisabeth scheen van af hare teederste jeugd met de zegeningen des Hemels overladen te worden; er was in haar hart geen plaats voor de zucht naar wereldsch genot; alleen de glorie van God, de zaligheid harer ziel en het welzijn harer naasten hielden hare gedachten bezig. Zij ontving hare opvoeding tegelijk met Agnes, de zuster van den landgraaf. Wanneer beiden ter kerke gingen, droegen zij diamanten kroonen; Elisabeth nam die echter bij hef, intreden der kerk altijd van het hoofd. Toen de landgravin Sophia naar het doel daarvan vroeg, antwoordde zij dat zij geen diamanten kroon wilde dragen op de plaats, waar zij den Zaligmaker met een doornen kroon gekroond zag. Agnes en hare moeder waren verbaasd over dergelijke gevoelens en begonnen langzamerhand afkeer tegen de jonkvrouw te koesteren. De hovelingen volgden de landgravin na, en zoo werd Elisabeth het voorwerp van aller spot en verachting. „Zij is niet waardig,” zeide men, „de echtgenoote van den landgraaf te worden; overigens bemint deze haar niet, en dus kan zij niet beter doen dan naar Hongarije terugkeeren en den een of anderen edelman huwen.”
De H. Elisabeth van den Wartburg verjaagd, zoekt eene schuilplaats in het bosch.
Elisabeth toonde zich niet gebelgd door deze schimp- en smaadredenen; zij droeg ze aan den Heer op en was gelukkig in dit opzigt gelijk te zijn aan den lijdenden Zaligmaker. Toen de landgraaf uit het buitenland, waar hij opgevoed was, terugkeerde, bleek het dat hij een jongeling was met de edelste hoedanigheden bedeeld. Men wist niet wat meer te roemen: zijne schoone ligchaamsgestalle, zijne beminnelijke, voorkomendheid of zijne liefde voor alles wat betrekking had op deugd en godsvrucht. Spoedig vatte hij hoogachting en liefde op voor zijne deugdzame bruid en toonde zich verontwaardigd over de spotternijen, die men haar had toegevoegd. Hij vereerde haar met rijke geschenken en wilde dat het geheele land in zijne vreugde zou deelen, toen hij kort daarop met haar in het huwelijk trad.
Elisabeth koos en beroemden priester Koenraad van Marburg voor haren biechtvader en liet zich in alles door hem leiden, daar zij zag dat ook haar echtgenoot den priester met zijn vertrouwen vereerde. Koenraad zag dat de landgravin met de gelukkigste neigingen gezegend was en dus legde hij zich toe haar met rasse schreden te doen voortgaan op den weg der volmaaktheid. Hij moedigde haar aan tot allerlei verstervingen maar was weldra verpligt haren al te grooten ijver te matigen en haar voorzigtigheid aan te bevelen bij het aanwenden van ligchaamskastijdingen. Voor haren maaltijd koos gewoonlijk de geringste spijzen, en hare kleeding was van ruwe, wollen stof. Slechts als zij in het openbaar moest verschijnen, kleedde zij zich volgens haren rang. Op zekeren dag evenwel, toen er gezanten haars vaders aangekomen waren, kon zij zulks niet, want zij had hare staatsiekleederen verkocht en het geld den armen gegeven. Toch moest zij de gezanten ontvangen. Vol vertrouwen op God, begaf zij zich naar de receptiezaal, en de aanwezigen waren verbaasd over de pracht van haren azuren fluweelen, met zeldzame paarlen bezaaiden mantel. „Zulk een mantel,” zeide een der Hongaren, „draagt zelfs de koningin van Frankrijk niet!”