Pagina:De Telegraaf vol 020 no 7292 Avondblad KUNST EN LETTEREN.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zegt spr. — zullen er ons niet door laten weerhouden, om de veranderingen in het ontwerp te brengen, waarvoor de rechterzijde vroeger zelf heeft gepleit.

De zitting duurt voort.
Laatste gedeelte ongecorrigeerd).


LAND- EN TUINBOUW.



Nederlandsche Heidemaatschappij.

Heden had het publiek afvisschen plaats van de vijvers dier Mpij. te Emst. Als gewoonlijk werd onder veel belangstelling gevischt op karper, forel zonder zeelt en goudwinden. Vooraf werden de visschen van enkele vijvers gevoed en werd door den hoofdopzichter der maatschappij, chef van de vischkweekerij, den heer Pennekamp, mededeeling gedaan over de soort der visch, de behandeling, de leeftijd en verdere bijzonderheden. Daarna begon het afvisschen der vijvers, weer voorafgegaan van wetenschappelijke inlichtingen door den hoofdopzichter.



AANBESTEDINGEN.


Gistermiddag had ten stadhuize te Groningen de aanbesteding plaats van het uitvoeren van rioleering- en bestratingswerken ter verbetering van den Heereweg, tusschen het Boschhuis en de Nattebrug. Hoogste inschrijver was B. G. de Wit, te Groningen, voor ƒ 41.783; laagste G. Hensema, te Groningen, voor ƒ 28.237.

Hedenmorgen werd door den architect B. H. Bakker te Hilversum aanbesteed het bouwen van een villa aan de Borneolaan aldaar. Ingekomen 14 biljetten. Laagste inschrijvers N. Verhage en J. Vonfelde te Hilversum, voor ƒ 17.285.



LEGER EN VLOOT.


De kapitein der artillerie W. J. C. Schuurman is tijdelijk werkzaam gesteld ten bureele van den commandant der vestingartillerie te ’s-Gravenhage.

De 1e luitenant A. P. Wirix, adjudant bij het 2e regiment huzaren te Venlo, wordt 1 November werkzaam gesteld onder de bevelen van den chef van den generalen staf te ’s Gravenhage.

De 1e luitenant F. E. Everwijn Lange, van het 3e regiment huzaren te ’s Gravenhage, is overgeplaatst bij het depôt huzaren te Haarlem.

De 2e luitenant H. I. B. T. A. van Heyden, van het 4e regiment huzaren te Zutphen, is overgeplaatst bij het 3e reg. van het wapen te ’s Gravenhage.

(H. B.)


KUNST EN LETTEREN.



MUZIEK.

Joh. Benjaminse.

De concertzangeres Joh. Benjaminse, die reeds in verschillende steden van ons land optrad, zal Zaterdag 19 Oct. een lieder-avond geven in den kleinen zaal van het Concertgebouw.
De heer Anton H. Tierie heeft de begeleiding op zich genomen.

Italiaansche Opera.

Il Barbiere di Siviglia.

Een buitengewone liefde koester ik voor den Barbiere, die de synthese van allen muzikalen humor is, tevens het hoogtepunt van het muziek-blijspel. Nergens, zelfs bij Mozart niet, vinden we zooveel lichtheid en bekoorlijke gratie bij zoo sprankelenden geest en volmaakte vormenschoonheid. Er is realisme in de grappigheid en toch steeds fijne smaak, er is fraaie melodielijn en toch nergens sentimentaliteit; het is vol luchtigen scherts en nooit oppervlakkig, de ensembles zijn bij hun evenwichtig-prachtigen bouw, altijd licht en doorzichtig, en slepen ons als de fijne prikkeling van champagne in een roes, die géén dronkenschap is, mede. Alles wat die tijd ons aan glanzende muzikaliteit, fijnen geest en betooverende bevalligheid geven kan, is in dit werk van Rossini vereenigd. Welk een levensblijheid, die zich zóó in pikante schoonheid uiten kon!
Men moet eigenlijk opvoeringen van Franschen en Duitschen — om van de Hollanders maar te zwijgen — van den Barbiere gehoord hebben, om te kunnen begrijpen, hoe deze Italianen ons eigenlijk Rossini openbaren. Daar is allereerst dirigent Rubino. Zijn tempi alleen al zijn berekend op de vlotheid der Italiaansche taal. En naast de rhythmische fonkeling bouwt hij de ensembles bewonderenswaardig op, tegelijk de elegance van stijl bewarend.
Stijl — dat kenmerkt de geheele uitvoering. Rubino kan het bereiken, omdat al deze kunstenaars kinderen van het Zuiden zijn, die de muziek van Rossini als zonnige levenslust in zich voelen, wien het natuur is, zich zóó te uiten. Wie anders zouden ons nog dit luchtig en tintelend tempo, deze lenige actie, deze bewonderenswaardige recitativi secchi kunnen geven?
Daar is de Ferran, in de rol van Figaro sinds verleden jaar nog gegroeid: hoe wist hij de losheid, den geest van den Barbiere in spel èn zang te geven. Vlug en luchtig als zijn bewegingen, was het aanspreken van zijn stem en ging Nadal ook ditmaal de coloratuur niet zoo gemakkelijk af in den beginne, de welluidendheid van zijn tenor wordt fraai tot de eischen van ouden stijl, zónder overmatige uithalen beheerscht. De Don Basilio kon ons niet geheel Baldelli van verleden jaar doen vergeten, maar de stem ook minder klankvol, Curci speelt de rol uitstekend en verdiende het applaus voor zijn laster-aria. Uitnemend echter, want muzikaal-grappig is de buffo, Talamanea. Een verrassing kon Rosina ons niet meer zijn, omdat, wie ooit Albertina Cassarie in dien rol zag, die niet meer vergeet. Alweer — men moet de stijve coloratuur-poppen vroeger gezien hebben, om ten volle te kunnen waardeeren, de lieve verschijning, het geestig snoetje, de levenslust en guitigheid, die naast de virtuositeit, de mooi-getimbreerde, zuivere stem, de zoetheid der coloratuur, ons boeien en een geheel maken vol begrip, gevoel en humor.
En als dan de finales zóó rhythmisch en klankschoon de climax brengen nà elk bedrijf, dan vergeten we gaarne de armoedige décors, en genieten zonder voorbehoud van een kunstvorm, die we nog slechts zelden hoorden en toch tot het mooiste en bevalligste behoort, dat muziek en tooneel bezitten.

L. v. G.Jr.

Marie Verbeek.

Wij, verslaggevers [h]ouden er, wat betreft den zang, vele verschillende liefdes op na. We „houden” van zangeressen als ze ’n verrukkelijke robe van Paquin dragen, en ons beelderig toeglimlachen; krassen ze dan als raven, — dan zijn we soms nóg overwonnen. Dat is een, — de meest menschelijke vorm. Twe[e:] We houden van zangeressen, die ons uitsluitend als artisten [toonen?] — dan beminnen we met ’n lorgnet op onzen neus, en philosophische extase in onzen blik. Drie: We houden van zangeressen, — wier individualiteit ons door haar sympathieke, persoonlijke wijze van zingen dierbaar wordt. ’t Zijn meestal niet kunstenaressen, met volmaakte beheersching over de stemmiddelen. Maar toch: dan beminnen we met ’n blijdschap, om iederen mooien klank, en met blijdschap om iederen nieuwen bloemenschat, die de dappere zangeres aan ’t slot van ’n lied ’n glans van genoegen op het gezichtje komt tooveren. Ik reken dankbaar Marie Verbeek tot deez’ laatste soort mijner liefdes. Om den mooien, diepen en lieven ernst, die u uit ’t heele wezen dezer zangeres tegemoet komt. Ik vind het heerlijk, wanneer ze zingt, — al is het dikwijls gansch niet „perfect”, — en al bereikt ze niet steeds in ’n lied,