MODERNE KUNST TE GENÈVE.
De eerste Internationale Salon.
(Van een bijzonderen correspondent).
GENèVE, 9 Jan. — Een kleurige, origineele affiche bereidde ons al eenige weken geleden voor op de tentoonstelling, die nu binnen onze muren plaats heeft, de Salon van internationale Kunst en nog wel Moderne Kunst! Voorwaar een groote eer voor Genève, dat op kunstgebied niet bepaald een eerste rangs plaats innam.
Het evenement is ook belangrijk, omdat de opzet te danken is aan het particulier initiatief van eenige artisten, o.a. den beeldhouwer Bourraine en den schilder Gerbaud.
De Staat en de Stad hebben bedankt voor een officieel peetschap; wij constateeren dit met leedwezen, vooral waar overal in het buitenland dergelijke kunstmanifestaties een belangrijke plaats innemen tegenwoordig. Wij behoeven slechts de tentoonstelling te Venetië te noemen, welke zoo schitterend ondergebracht was in de tuinen grenzend aan de zee, of die te München, dat feest vierde, toen het Glaspalast voor werken van moderne schilders geopend werd......
Drie en twintig van de vier en twintig landen hebben gehoor gegeven aan den oproep der twee jonge Franschen, de doeken en beeldhouwwerken stroomden toe bij honderden en bij duizenden. En ’t was zeker geen lichte taak, om elk werk de plaats te geven, die het ’t meest tot zijn recht deed komen. Verscheidene dagen en nachten lang, wijdde een troepje enthousiaste jongeren zich aan dit werk. wij staan hier tegenover een Internationale, een Internatonale der kunst, even levend en wellicht nog levenskrachtiger dan welke andere maatschappelijke groep ook. Zij bevestigt zich door een richting, die niet omschreven is met woorden, maar die georiënteerd is naar ’n vrijmaking van de menschelijke gedachte.
De indruk van jeugd en vreugde, van kracht en leven, welke deze internationale salon ons al dadelijk geeft, is buitengewoon.
Allereerst moeten wij hulde brengen aan den denker Elie Faure, die in de voorrede der catalogus zijn inzichten over kunst heeft uiteengezet.
Eenzelfde ideaal schijnt de kunst van alle landen te bezielen. Want wanneer wij Matisse, Derain, Picasso noemen of wel Mopp en Klee, Uselac, Jawlenaki, Van Leusden en Van Doesburg, Archipenko, Kachinsky en nog Hodler en Boshard, en Boccioni met Mondigliani, de beeldhouwers Bourraine, Bourdelle en Orloff, dan behoeven wij niet nader in te gaan op de waarde en de oprechtheid der aanwezige richtingen.
Holland is maar zeer onvoldoende vertegenwoordigd en men vraagt zich af, of dit wel werkelijk de uiting is van de Nederlandsche moderne kunst? Een vraagteeken, dat ons nog meer van de wijs brengt, wanneer wij het tijdschrift „Wendingen” doorbladeren (waarvan verscheidene exemplaren in de bibliografische afdeeling uitgestald zijn). Hier zien wij werk van andere kunstenaars, met andere ideeën en andere kunstbegrippen. Toch, al valt hier evenals te Venetië te betreuren, dat zoovele van Hollands beste schilders niet inzonden, openen de aanwezige doeken nieuwe en interessante perspectieven. Dit geldt vooral voor W. van Leusden, met zijn laatste werk: „Kruisweg” en „Composities” biede in zwart en wit uitgevoerd en belangrijk om de tegenstelling der vuakken — negatief en positief — en om het palarllélsme der lijnen, die, ofschoon alle zeer expressief toch binnen de perken van het geometrisch gegeven blijven.
Theo van Doesburg exposeert in de „Section d’Or” van Parijs drie doeken, die, lijkt mij, uitstekende Mondriaans konden zijn...... genre 1917. — Misschien is dit juist de groote verdienste van abstracte schilderkunst, om tot vorm-negaties te komen, die bijna alle aan elkaar gelijk zijn.
Kikkert exposeert zeer donkere stillevens en vrij banale Fransche landschappen; Jaap Weyand mag niet diep zijn, maar hij is amusant in zijn „gesprek over den oorlog in een 3e klasse-wagon”; hier vormen manier, kleur en compositie een mooi geheel. Er zijn ongetwijfeld mooie kleurkwaliteiten in de breedopgezette „tuin” en in „winterlandschap”.
Van Jan Wiegers een kinderportret, naïeve en kleurige visie. Van Eekman een compositie, die aan Toorop doet denken, gevoelig en juist geteekend werk. H. F. Bichny zond een heele serie portretten, houtsneden en etsen, fantastische gezichten op vreemd doorwerkten achtergrond, T. Tielens geeft slappe evocaties, die doen denken aan slechte De Winter’s, maar toch wel harmonisch van kleur zijn. Ten slotte een „nachtvogel” van mevrouw C. Chevallier.
Dit is in groote lijnen de voornaamste indruk dien ik van de Internationale tentoonstelling kreeg en een kort overzicht van de inzendingen der Hollandsche artisten.