Pagina:De Tijd 1854 no 2129.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van het Oostersche konflikt, geschreven blijkbaar met het doel om Europa op nieuw te misleiden, en de eerzuchtige politiek van den Czaar zoo het mogelijk is te verschoonen:
»Eindelijk wordt thans door Frankrijk en Engeland openlijk het stelsel van bedekte vijandigheid verlaten, hetwelk zij reeds tegen Rusland hadden aangenomen, vooral door nog daarbij hunne vloten in de Zwarte Zee te zenden.
»De door hen van dien maatregel gegeven verklaring was van dien aard dat de afbreking der wederzijdsche betrekking tusschen die mogendheden en het keizerlijk kabinet het gevolg moest zijn. Daarop volgde aldra eene mededeeling, waarin de beide kabinetten, bij monde hunner consuls, het keizerlijk gouvernement uitnoodigden om de Donau vorstendommen te ontruimen in eenen termijn, die door Engeland op den 30sten April, door Frankrijk, met nog minder rekkelijkheid, op den 15 dier zelfde maand gesteld werd.
»Met welk regt meenden de beide mogendheden alles alzoo van eene der oorlogvoerende partijen te mogen eischen zonder iets van de andere te vragen? Dit hebben zij niet noodig geacht aan het keizerlijk kabinet aan te wijzen. De ontruiming der Vorstendommen, zonder dat van de voorwaarden waarvan het ophouden dier tijdelijke bezetting door den Keizer afhankelijk gesteld was, ook maar een zweem van de Porte is verworven; de ontruiming te midden van eenen oorlog die door de Porte het eerst is verklaard, en terwijl zij de aanvallende krijgsbewegingen ijverig voortzet, ja zelfs nog een versterkt punt van het Russische grondgebied met hare troepen bezet houdt, — dat was reeds eene in den grond der zaak onaannemelijke voorwaarde. De beide mogendheden wilden haar door den vorm nog minder aannemelijk maken: zij hebben aan het keizerlijk kabinet een tijd van zes dagen gegeven om dezelve aan te nemen, met bijvoeging dat na het verstrijken van dien bedenktijd, eene weigering of het uitblijven van antwoord door haar zou beschouwd worden als gelijkstaande met eene oorlogsverklaring.
»Op zulk eene sommatie, zoo partijdig in haren inhoud, zoo onuitvoerbaar, en tevens zoo beleedigend in den vorm, kon de Keizer niet anders met eere antwoorden dan door te zwijgen.
»Dien ten gevolge is thans door de beide gouvernementen verkondigd, dat Rusland, door aan hunnen eisch niet te voldoen, zich jegens hen in eenen staat van oorlog geplaatst heeft, waarvan het de gansche verantwoordelijkheid zal dragen.
»Bij zoodanige verklaringen kan de Keizer niet anders doen dan zich te voegen naar de stelling, waarin hij geplaatst wordt, zich voorbehoudende alle door de Voorzienigheid in zijne hand gestelde middelen te gebruiken, om de eer, de onafhankelijkheid en de veiligheid zijns rijks krachtig en volhardend te verdedigen.
»Behalve de boodschap waarmede het Londensche kabinet aan de beide Parlementshuizen zijn besluit mededeelt, heeft het eene verklaring uitgevaardigd, de redenen aanwijzende waarom het de wapenen opvat, en tevens den oorsprong en loop des geschils herinnerende. Verdere redekavelingen over dit onderwerp acht het keizerlijk gouvernement overbodig: het meent in vroegere stukken alles gezegd te hebben wat daarvan te zeggen valt. Het memorandum hetwelk het den 18 Februarij jl. uitvaardigde bij gelegenheid van de afbreking der diplomatieke betrekking, en hetwelk de geheele geschiedenis bevat van het geschil tot dat tijdstip toe, zal genoegzaam hebben doen zien van welke zijde de eerste uittartingen gekomen zijn, en hoe door eene noodlottige aaneenschakeling van omstandigheden de beide kabinetten door de valsche stelling waarin zij zich door hunne eerste maatregelen geplaatst hadden, genoopt zijn om allengs verder te gaan en andere maatregelen van nog meer uittartenden aard te nemen. Elk onbevooroordeelde heeft daarin kunnen opmerken hoeveel Rusland achtereenvolgens om den wille des vredes toegegeven heeft, vóór gelijk na de Weener nota; terwijl de beide hoven door hunne aangroeijende eischen met elken dag verder gingen op den weg die op eenen oorlog met ons moest uitloopen. De bezetting der Donau vorstendommen, die thans, nadat het zoover gekomen is, als voorwendsel voor dezen oorlog wordt genomen, had de opening der onderhandeling niet belet: de voortzetting derzelve zou daardoor evenwel belet geworden zijn, of, beter gezegd, die onderhandeling zou sedert lang tot het gewenschte einde gebragt zijn, indien de mogendheden de grondslagen welke zij zelve daaraan in de eerste Weener nota hadden gegeven, niet plotseling en zonder eenige geldige reden geheel veranderd hadden. De door de Porte tegen eenige gezegden dier nota ingebragte bedenkingen waren ook geenszins genoegzaam om het overige van die nota te niet te doen; hare hoofdzaak bleef ongeschonden, en alle door de Porte niet betwiste punten mogten door het keizerlijk gouvernement beschonwd worden als erkende bestanddeelen van elk nader te doen voorstel. Doch zoo is het niet gegaan: men heeft gemeend ons geheel nieuwe voorwaarden te mogen voorschrijven; men heeft onaannemelijk verklaard hetgeen men tot dusver had aangenomen; men heeft de grieven van Rusland ontkend, alle regt aan hetzelve ontzegd op eene billijke voldoening, en al zijne tegenvoorstellen afgewezen zonder met ons in redekaveling te treden; en terwijl van Weenen ons voorstellen toegezonden werden, nam men in de Zwarte Zee maatregelen die strijdig waren met het regt van Rusland als oorlogvoerende mogendheid, even als of men eene toetreding van Rusland tot die voorstellen wilde doen voorkomen als een bukken voor dwang. Ten laatste heeft men wetens en willens aan Rusland elke gelegenheid om met eere terug te treden, afgesneden door eene gebiedende sommatie, zoo als nog nimmer door Rusland ontvangen was, zelfs niet op den tijd toen zijn grondgebied door eenen veroveraar aan het hoofd van het gewapende Europa overheerd werd.
»Het ongenoegzame beseffende harer gronden voor een rampzaligen oorlog en de wanverhouding tusschen deszelfs uitwerkselen en oorzaak, zijn de beide mogendheden in de noodzakelijkheid om van het voorwerp des strijds eene vergroote voorstelling te geven, door hoogt onbepaalde beschuldigingen tegen Rusland ih te brengen: zij wijzen op hare geschonden eer en stoffelijke belangen; op onze plannen van magtsvergrooting door verovering van Turkije; op de onafhankelijkheid der Porte, zelfs op die der andere Staten, ja op het evenwigt van Europa, die naar haar beweren door ons onmatig groot overwigt zoude bedreigd worden.
»Al die algemeene beschuldigingen zijn zonder grond.
»Nimmer is de eer der beide hoven door ons aangetast. Is die eer op het spel gezet, het is alleen door hen zelven geschied. Van den aanvang af hebben zij een stelsel van vrees-aanjaging aangenomen, hetwelk noodwendig moest schipbreuk lijden. Zij hebben er zich een punt van eer gemaakt, Rusland te doen bukken; en daar Rusland zich niet heeft willen laten vernederen, zeggen zij in hunne zedelijke waardigheid gekwetst te zijn.
»Uit het stoffelijke oogpunt kan men evenmin zeggen dat hunne belangen door ons zijn gekwetst; deze kunnen niet anders afbreuk lijden dan door den oorlog dien zij ons zonder reden willen aandoen. Integendeel, zij doen aan onze belangen eene veel grooter afbreuk door ons in het noorden, in het zuiden, in onze havens en op alle punten onzer kusten aan te vallen.
»Het streven naar magtsvergrooting en verovering, hetwelk zij aan Rusland toeschrijven, is sedert 1815 door al zijne handelingen gelogenstraft. Is er onder zijne naburen in Duitschland en in het noorden een enkele, die in den loop der jongste 40 jaren zich heeft kunnen beklagen over eene inbreuk op zijn grondgebied of regten, of ook maar over eene poging van onze zijde om daarop inbreuk te maken?
»Aangaande Turkije, ofschoon het met ons in oorlog geweest is, wijzen wij op den vrede van Adrinopel als een getuigenis van de gematigdheid, waarmede wij van onze zege hebben gebruik gemaakt. En sedert is het Turksche rijk twee malen door ons voor een dreigenden ondergang behoed geworden.
»De wensch om, ingeval het Turksche rijk instortte, Konstantinopel in bezit te krijgen, het voornemen om zich aldaar duurzaam te vestigen, zijn dezerzijds zoo luide en zoo plegtig ontkend, dat men daaromtrent, tenzij men met eene ongeneeslijke achterdocht behebt zij, geenen twijfel kan voeden.
»De gebeurtenissen der naaste toekomst zullen leeren wie van beide, de mogendheden of Rusland, den zwaarsten slag, niet aan de onafhandelijkheid alleen maar aan het bestaan zelf van van Turkije heeft toegebragt. Als om de baatzuchtige hulp die het ontvangt, te betalen, doet Turkije reeds bij verdrag afstand van het kenmerkende voorregt van iedere onafhankelijke mogendheid, het regt om oorlog te voeren en vrede te sluiten naar eigen goedvinden, op het tijdstip en de voorwaarden die zij meest dienstig acht. De Porte zal aldra gedwongen worden eene verbindtenis te onderteekenen, die de gelijkheid in burgerlijke en politieke regten tot al hare onderdanen zou uitstrekken. Rusland zal van harte zijnen bijval schenken aan een zoo gewigtigen waarborg ten behoeve van alle Christenen in Turkije verworven, indien het althans gelukt hun dien waarborg op eene werkelijk afdoende wijze te verzekeren. Maar met het oog op eene revolutie die al de grondslagen der Turksche staatsinrigting zoo geheel zou wijzigen, zal Rusland het bevreemdend mogen vinden dat eene verbindtenis, waarbij eenvoudig de reeds bestaande en uit verdragen met Rusland voortvloeijende godsdienstige voorregten door den Sultan bevestigd werden, onbestaanbaar met diens souvereiniteit en onafhankelijkheid verklaard is.
»Aan Europa en niet aan de beide mogendheden, staat het te beslissen of het algemeene magtsevenwigt in de daad het gevaar loopt dat men voor Europa gelegen zegt te zijn in het overmatige overwigt hetwelk aan Rusland wordt toegeschreven. Europa moet onderzoeken wat van beide thans meer drukkend en belemmerend is voor de vrije werkzaamheid der Staten, Rusland op zich zelf staande, of wel een geduchte bond wiens aandrang al de onzijdige landen ongerust maakt en beurtelings vleijerij of dreiging gebruikt om ze mede te slepen. Europa zal ook beslissen of het in de jongst verloopen jaren Rusland was van waar de eischen kwamen die voor de souvereine regten en voor de onafhankelijkheid der zwakke Staten het gevaarlijkst waren; of het in Griekenland, in Sicilie, te Napels, in Toscane, voor of wel tegen die regten zijne stem verheven heeft; of het in Duitschland tusschen de groote gouvernementen getracht heeft twist te zaaijen of de eendragt te herstellen; of het niet in Lombardije met zedelijke en in Hongarije met stoffelijke middelen werkzaam geweest is tot instandhouding van het evenwigt; en of de slagen die men aan Rusland toedenkt, de afzondering waarin men het wil brengen, niet veeleer de vernietiging van dat evenwigt zouden medebrengen door voortaan de politieke wereld aan een geheel ander overwigt prijs te geven.
»Men ziet waarop die onbepaalde en algemeene aanklagten neder komen, welke tegen Rusland zijn ingebragt. Doch het laatste vooral van die punten van beschuldiging is genoegzaam om de eigenlijke drijfveer te ontraadselen van eenen oorlog die, beoordeeld naar de op den voorgrond gestelde grieven, geenen eigenlijken grond zou hebben: zoo strijdig is hij tegen de zedelijke, industriele en handelsbelangen der gansche wereld; zoo geschikt is hij om in de daad den ondergang te verhaasten van den eigen Staat wiens redding uit een ingebeeld gevaar het voorwendsel voor den oorlog is. De ware en eigenlijke drijfveer is door de Britsche ministers luide verkondigd toen zij te midden van het Parlement zeiden dat de tijd eindelijk gekomen was om Ruslands invloed te breken.
»Het is om dien invloed te verdedigen, welke niet minder voor de Russische natie eene behoefte dan voor de handhaving der orde en voor de veiligheid der andere Staten onmisbaar is, om de onafhankelijkheid en het grondgebied te verdedigen, welke de grondslag van dien invloed zijn; dat is het doel, waaraan de Keizer, zijns ondanks de wapenen opvattende, al de verweringskracht zal wijden, welke de verknochtheid en de vaderlandsliefde zijns volks hem verschaffen. Hij hoopt dat God, die Rusland zoo dikwerf in de dagen van beproeving beschermd heeft, het nogmaals zal bijstaan in dezen geduchten strijd. Hij bejammert van harte de eindelooze rampen, welke die strijd over het menschdom zal brengen. Maar tevens meent hij plegtig te moeten protesteren tegen de willekeurige bewering der beide mogendheden, dat de geheele verantwoordelijkheid op hem alleen zou rusten. Het staat haar ongetwijfeld vrij, tegen Ruslaud al zulke maatregelen te nemen als zij zullen dienstig achten; doch het staat niet aan haar, de gevolgen daarvan op Ruslands rekening te stellen. De verantwoordelijkheid voor de rampen van eenen oorlog valt op hem door wien hij verklaard, niet op hem door wien hij alleen aangenomen wordt.”

In de eerste helft van Mei zal, binnen Amsterdam, de Bibliotheek van zaliger Pastoor M. A. van Steenwijk, door de boekhandelaren Gebrs. van Cleef en Frederik Muller in veiling worden gebragt. De katalogus van dezen boekenschat is op zich zelve reeds eene belangrijke, bijdrage tot bibliografie; zoo, in ’t algemeen, oordeelkundig en smaakvol zijn de werken en uitgaven gekozen, die deze boekerij uitmaken. Indien zij bij het Nederlandsche, evenzeer als bij het uitheemsche publiek eene inleiding noodig had, zou er zeker geene doeltreffender te leveren zijn dan de schoone woorden door de begaafde fransche veder van den tegenwoordigen Pastoor van den »Vogelenzang” als avant-propos aan den katalogus toegevoegd. Bij het lezen daarvan, en bij het vergelijken met wat de Konst- en Letterbode van 22 April er over zegt, kan een katholiek gemoed, hetwelk den vrede bemint, niet anders dan zich zoet gestreeld voelen. Die beide opstellen toch bieden een tafereel van verbroedering ter genieting aan, dat belangrijk genoeg is om de maand April van 1854 zeer gunstig bij diezelfde maand in 1853 te doen afsteken. Wij vinden hier namelijk bij één: den braven Pastoor van het oude St. Nikolaaskerkje, den »geleerden en onpartijdigen” Professor van Gilse, den »edelmoedigen, en uitstekend wellevenden” Predikant van Voorst, den vrijzinnigen en begaafden Dr. Bakhuizen van den Brink, en, last not least, den volgens Bakhuizen (en evenzeer volgens ons) »echt humanen” en te Warmond »betreurden Hoogleeraar” Borret: deze allen — weêrzijds overtuigd van elkanders opregte welwillendheid; terwijl op het achterplan de deensche Bisschop Frederik Munte[r] arm aan arm met P. Augustino Giorgi zich schijnen te verheugen in dit verbond. Ach, zucht het christen hart, mogt zoodanige broederschap wat algemeener zijn: »Christelijke liefde, adel des gemoeds, milde geeststemming, die alle vrienden der wetenschap moesten trachten in het leven te roepen en na te volgen [1].”
En inderdaad — dit schijnt ons méér dan een vrome wensch; deze broederschap is méér dan schijn. Men zal niet blijven staan bij de bekentenis dat de Katholieken goede bibliotheken hebben; men zal opklimmen tot het inzigt, dat de waarheid, die zij aanvaarden uit het onderwijs

  1. „Touchant exemple de charité chrétienne, de noble generosité et de dispositions éminemment libérales, que tous les vrai amis de la science devroient s’efforcer à repo luire et à imiter.
    Th. Borret, pr.