Pagina:De Tijd vol 085 no 25141 De Esac in het Stedelijk Museum.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Esac in het Stedelijk Museum.

In het Stedelijk Museum te Amsterdam bevindt zich op het oogenblik een vreemde gast „Esac“ genaamd. Deze naam is de afkorting van „Expositions selecte d’art contemporain.” Mevr. Pétro van Doesburg heeft dezen gast bij ons geïntroduceerd. Het was echter eenigszins overbodig hem aan ons voorstellen, aangezien wij hem vroeger reeds tot vervelens toe hebben ontmoet en hij ons sindsdien niets nieuws meer weet te vertellen.

Deze tentoonstelling is er een van sinds jaar en dag overwonnen standpunten, die indertijd hun dienst in de ontwikkeling der hedendaagsche beeldende kunst hebben gedaan, maar thans nog slechts historische en curiositeitswaarde bezitten. Het is een demonstratie van halsstarrigen, die scherp logisch en consequent genaderd zijn tot het eindpunt van de verwezenlijking hunner abstracte theorieën en maar niet willen inzien, dat dit eindpunt tevens het doode punt beteekent van de plastiek. Verdergang is niet mogelijk, alleen teruggang kan redding brengen. Maar teruggang, zelfs al beteekent deze een vernieuwing, is in de oogen van deze starre en kortzichtige redeneerders een doodzonde, een vaandelvlucht, en daarom richten ze liever bizarre monumenten op voor hun in intellectualisme gestikte inspiratie.

Bovendien geeft deze „exposition selecte“ een onjuist beeld van wat enkelen der exposanten vermogen. Zoo heeft b.v. een Massimo Campigli betere dingen gemaakt, dan de „femme au chevalet“, dat hier van hem te zien is en dat door fijnheid van kleur en stelligheid van vorm in ieder geval nog tot het minst irriteerende van deze tentoonstelling behoort. Wanneer men van Pablo Picasso en Gino Severini nog nooit iets heeft gezien, krijgt men hier een totaal scheeve voorstelling van deze toch zoo belangrijke figuren. Maar de hier toegepaste „selection“ schijnt het juist op scheeve voorstellingen voorzien te hebben.

De composities van den onverzettelijken Piet Mondriaan zijn tragisch als een met de beste bedoelingen beganen zelfmoord. Het cubistisch-expressionisme van Marcelle Cahn is in zijn genre weinig fijn en oorspronkelijk van vinding, Otto van Rees heeft in vroeger dagen waardevoller resultaten bereikt. Het meest genietbaar zijn nog de dingen van Serge Férat, waarin de blonde en blauwe tonaliteit, pril en jong als een vroege lentedag, valt te waardeeren.

Van de vele onderwerploozen zullen we maar niet veel zeggen. Vergeleken bij een Kadynski zijn hun producten van een fossiliteit, welke hen waardig maken voor een gruwel-museum van picturaal snobbisme en fantasieloos onvermogen. Toch blijkt hun verbeelding op ander gebied nog geenszins overlen, getuige de prijzen, welke zij voor hun maaksels bedingen.

Waarom deze tentoonstelling gehouden moest worden is ons niet duidelijk.

H. v. M.