212
De wonderbare spijziging der vijfduizend.
(Bij de plaat.)
Aangetrokken door Zijn menigvuldige wonderwerken, was eene talrijke menigte den Goddelijken Verlosser naar de woestijn gevolgd. Daar de gewone tijd, om het middagmaal te gebruiken, reeds voorbij was, zeiden de Apostelen tot Jezus: „Zend de schare weg, opdat zij in de omliggende dorpen zich spijze koopen.”
Doch Jezus zeide: „’t Is niet noodig, dat zij heengaan. Geeft gij hun te eten.” En als zij antwoordden: „Wij hebben hier maar vijf brooden en twee visschen,” — zeide Hij tot hen: „Brengt ze mij hier.” Toen deed Hij de scharen nederzetten op het gras, nam de brooden en de visschen, en opziende naar den hemel, zegende Hij, en Hij brak en gaf de brooden aan Zijne leerlingen, opdat dezen ze onder het volk zouden uitdeelen. En ofschoon zij, die gespijzigd werden, vrouwen en kinderen uitgenomen, vijfduizend in aantal waren, werden toch allen verzadigd.
Deze wonderbare spijziging duidde in hare geheimnisvolle beteekenis op dat hemelsch Gastmaal der H. Communie, waarin Jezus zich zelf, zijn eigen Vleesch en Bloed tot spijze zou aanbieden.
Niet eenmaal, maar dagelijks breekt Hij voor duizenden en duizenden, die rondzwerven in de woestijn dezer wereld, het ware Brood des eeuwigen levens.
Gelukkig dan zij, die dikwijls, ja, — zoo mogelijk — dagelijks gaan aanzitten aan dat goddelijk gastmaal,
Waar Jezus Gastheer tevens is
En overkostb’re zielespijze.
Ter sterking op de hemelreize.