[auteursrechelijk beschermd tot 1-1-2045]
KUNST
WAAG
OVER MUSEA IN SOWJET-RUSLAND
IN „The Museums Journal”, het Engelsche vaktijdschrift voor museumkunde, uitgegeven door The Museums Association te Londen, troffen we in het nummer van October 1938 een verslag aan, dat Miss C. M. Legge (van het museum te Manchester) uitbracht over haar studiereis door een aantal Russische musea in Juli 1937.
Sinds wij bij monde van de Engelsche regeering geleerd hebben, dat er geen ideologische verschillen bestaan tusschen Engeland en de Sowjets, spreekt het vanzelf, dat dit rapport in zijn geheel in sympathiseerenden toon is gehouden. Ook Miss Legge heeft kennelijk geen hinder van ideologische verschillen.
Maar juist hierom is haar verslag voor ons bijzonder belangwekkend, daar het ons een vrij objectieven kijk verschaft op het museumwezen in het huidige Sowjet-Rusland en op zekere Russische toestanden. Weliswaar bezocht de schrijfster hoofdzakelijk zoölogische musea, maar zij wijdt toch ook enkele aanteekeningen aan kunstmusea als bijv. de Hermitage te „Leningrad” (St. Petersburg), het Tretyakov museum en het Museum voor moderne Westersche kunst te Moskou.
⚖
Kenmerkend voor de marxistische levenssfeer is al aanstonds de opmerking, dat thans in Rusland meer aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van technische musea. Het is de overheersching van het verstandelijk rationalisme, noodzakelijk gevolg van de historisch-materialistische „levensbeschouwing”, die alle gemoedsbeschaving en diepere geestelijke cultuur uit het volksleven verdringt. Hierbij past de mededeeling, dat de Russische musea vrijwel uitsluitend tegen betaling toegankelijk zijn. Wie mocht meenen, dat in den communistischen heilstaat een zoo burgerlijk beginsel als entreegeld voor een openbare instelling van volksopvoeding zou zijn afgeschaft, komt dus bedrogen uit. De minder gegoede is hier, ook cultureel, al evenzeer in het nadeel, als in landen die het minder ver gebracht hebben op den weg van den „vooruitgang der menschheid”.
Er worden veel voordrachten gehouden in de musea, die behalve door schoolklassen, ook door het gewone publiek en door jonge soldaten worden bijgewoond, vooral op de Rustdagen. Iedere zesde dag is namelijk in het tegenwoordige Rusland een Rustdag, en deze is dezelfde voor alle ambachten en beroepen.
Overigens zijn boekwerken, gidsen en prentbriefkaarten in de Sowjet-musea afwezig of zéér schaarsch, wat hieraan is toe te schrijven, dat het papier voor drukwerk en voor fotografische reproducties in het algemeen slecht is.
Vooral treft de opmerking van Miss Legge, dat er geen goed vensterglas in Sowjet-Rusland is. Dit valt het meest op in spoorwegrijtuigen en autobussen, waar het uitzicht door het venster dikwijls geheel bedorven wordt tengevolge van het slechte glas. Dit heeft natuurlijk ook zijn terugslag op de nieuwe musea. Zoo bevindt zich bijvoorbeeld in het Museum voor Russische nationaliteiten te Moskou en in het Historisch museum te „Gorki” (Nizhni-Novgorod) bijna geen glas, en in het Historisch museum te „Stalingrad” (Tzaritzuin) moest de schrijfster vaststellen, dat het glas der vitrines de daarin geborgen voorwerpen een verwrongen aanzien gaf; als in een lachspiegel dus!
Alles bijeen genomen is het derhalve toch eigenlijk een weinig verheffend beeld, dat dit verslag over de Sowjet-musea ons biedt, vooral wanneer men den welwillenden geest in aanmerking neemt, waarin het is opgesteld. Wat de kunstmusea betreft is er in het geheel niets nieuws onder de zon, en het is toch eigenlijk niet anders dan een door en door burgerlijke, om niet te zeggen kleinburgerlijke geestesgesteldheid, die uit inrichting en beheer van deze Russische instellingen spreekt.
Over het eertijds om zijne verzamelingen van oude schilderkunst zoo vermaarde Ermitage-museum te Petersburg kan de schrijfster niets anders mededeelen, dan dat thans bijzondere zorg is besteed aan de Scytische oudheden en aan de verzamelingen van gouden sieraden, die vertoond worden in verlichte vitrines (wat nu niet zoo heel erg nieuw is!), zoodanig dat zij met behulp van schroeven kunnen worden rondgedraaid om er het licht op te laten spelen. Dit is op zichzelf een typeerend geval, evenals het feit, dat men de zalen, waarin deze kostbaarheden zijn tentoongesteld, niet zonder ambtelijk geleider mag betreden. Bij de eigenlijke kunstverzamelingen worden dergelijke voorzorgsmaatregelen niet getroffen en men kan wel terecht de gevolgtrekking maken, dat voor de beheerders der Sowjet-musea een gouden, met kostbare edelgesteenten bezet sieraad heel wat meer waard is dan een schepping van Jan van Eijck, Rembrandt of Titiaan. Tot slot vernemen we dan nog het ook al niet zoo opzienbarende nieuws, dat Miss Legge in de Ermitage ten tijde van haar bezoek twee tijdelijke tentoonstellingen zag, een gewijd aan werken van Rembrandt en een aan ...... „Spanish Government posters”, d.w.z. aanplakbitjetten van de door Franco uitgedreven Sowjet-overweldigers, die destijds door hunne geestverwanten ietwat euphemistisch als „de wettige Spaansche regeering” werden betiteld.
⚖
In het Tretyakov-museum te Moskou zag onze verslaggeefster als grootste merkwaardigheid het volgende opschrift: „To avoid the risk of flies settling on the pictures please refrain from taking food into the galleries” (Om te voorkomen, dat vliegen zich op de schilderijen neerzetten, wordt men verzocht geen voedsel in de zalen mede te nemen). Hier en in het museum van Moderne Westersche Kunst zag schrijfster werken van de modernste schilders, die dan ontegenzeggelijk in dit geval het voordeel bieden, dat het lachspiegelglas er geen kwaad aan kan doen.
Alles bijeen is het wel een zeer poovere oogst, die dit rapport ons brengt. Werkelijk vruchtbare nieuwe denkbeelden zal men er tevergeefs in zoeken. Het komt ons voor dat moeite, tijd en kosten aan deze „studiereis” vrijwel verspild zijn en het zou ons niet verwonderen, gezien dit magere verslag van nog geen volle elf bladzijden druks, als Miss Legge er in haar hart ook zoo over denkt.