Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/69

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

30 Volg niet uw kwade lusten, maar breek uwen wil; 31 want, indien gij uwe kwade lusten volgt, zult gij uzelf bij uwe vijanden tot eene bespotting maken. 32 Wees geen brasser, en gewen u niet aan slempen; opdat gij niet tot een bedelaar wordt,33 en als gij geen geld meer in de beurs hebt, het op woeker nemen moet.


HOOFDSTUK 19.
Waarschuwing voor uitspattingen, gezwets en arglistigheid.


1 EEN arbeider, die zich gaarne vol drinkt, wordt niet rijk; en wie het weinige verwaarloost, die neemt allengkens af. 2 Wijn en [1]vrouwen maken de wijzen dwaas; en wie de hoeren aanhangen, worden woest, en krijgen motten en wormen ten loon en verdorren, anderen tot een opmerkelijk voorbeeld.

4 Wie licht gelooft, die is lichtvaardig en doet zichzelf schade, als hij zich zoo laat verleiden.

5 Wie zich verheugt, omdat hij looze streken kan bedrijven, die wordt veracht; maar wie zulke onnutte snappers haat, die voorkomt schade.

6 Hoort gij wat kwaads, zag dat niet na, want zwijgen schaadt u niet; 7 gij moet het aan vriend noch vijand zeggen; 8 en openbaar het niet, zoo gij het zonder een kwaad geweten doen kunt, 9 want men hoort u wel aan en let daarop, maar men haat u evenwel. 10 Hebt gij iets gehoord, laat het met u sterven, dan hebt gij een gerust geweten; want gij zult er immers niet van bersten. 11 Maar een dwaas lijdt weeën van zijn geheim, gelijk eene moeder van een voldragen kind; 12 want een heimelijk woord pijnigt het hart van den dwaas, gelijk een pijl, die in de heup steekt. 13 Spreek uwen naaste daarover aan: misschien heeft hij het niet gedaan; of, zoo hij het gedaan heeft, dat hij het niet weer doe. 14 Spreek uwen naaste daarover aan: misschien heeft hij het niet gesproken; maar heeft hij het gezegd, dat hij het niet weer doe. 15 Spreek uwen vriend daarover aan; want men liegt gaarne van de lieden, daarom geloof niet alles wat gij hoort:16 [2]dikwijls ontglipt iemand een woord en hij meent het echter zoo niet; want wie is er, wien niet somtijds een woord ontglipt? 17 Spreek uwen naaste daarover aan, eer gij met hem twist; en denk aan Gods gebod; 18 [3]want de vreeze Gods maakt, dat men wijs handelt in alle zaken, en Gods gebod leert verstandig handelen in alle bedrijven.

19 Arglistigheid is geen wijsheid en de streken der goddeloozen zijn geen verstand, 20 maar boosheid en afgoderij en enkel dwaasheid en onverstand. 21 Een klein verstand met godsvrucht is beter dan een groot verstand met godsverachting. 22 Menigeen is scherpzinnig en nochtans een bedrieger en kan de zaken draaien zooals hij het hebben wil. 23 Deze bedrieger kan het hoofd laten hangen en er ernstig uitzien, en het is echter enkel bedrog: hij slaat de oogen neder en luistert met doove ooren;24 en zoo gij geen acht op hem slaat, zal hij u verrassen;25 en al is hij te zwak om u schade te doen, zoo zal hij u evenwel, als hij zijnen tijd ziet, achterhalen. 26 Men kan het iemand wel aanzien wat voor een man hij is, en een verstandige herkent men aan zijne gebaren; 27 want zijne kleeding, zijn lach en zijn gang ontdekken hem.


HOOFDSTUK 20.
Vermaning om de tong verstandig te gebruiken.

1 DIKWIJLS bestraft iemand zijnen naaste ten ontijde en zou wijzer doen als hij zweeg.

2 Het is beter rondborstig te bestraffen, dan heimelijk haat te dragen; 3 en wie het in dank aanneemt, dien brengt het voordeel.

  1. 1 Kon. 11:3, 4.
  2. Jak. 3:2.
  3. Ps. 111:10.