25 [1]Wie met de oogen wenkt, heeft wat kwaads in den zin en laat zich daarvan niet afwenden. 26 In uwe tegenwoordigheid kan hij zoet spreken en prijst zeer hetgeen gij zegt; maar achter uwen rug spreekt hij anders en verdraait uwe woorden. 27 Ik ben van geen zaak zoo afkeerig als van deze, en de Heer is haar óók vijandig.
28 Wie den steen in de hoogte werpt, dien valt hij op het hoofd; wie heimelijk steekt, wondt zichzelf. 29 [2]Wie een kuil graaft, valt er zelf in. 30 Wie een ander een strik spant, vangt zichzelf; wie een ander schade wil doen, dien komt het zelf over, zonder dat hij weet vanwaar.
31 De hoovaardigen hoonen en bespotten, maar de wraak loert op hen als een leeuw. 32 Wie zich verheugen, als het den vrome kwalijk gaat, worden in den strik gevangen, het hartzeer zal hen verteren, eer zij sterven.
33 Toorn en razernij zijn gruwelen; en de goddelooze bedrijft ze.
HOOFDSTUK 28.
Waarschuwing voor wraakzucht, voor twist en laster.
1 WIE zich wreekt, aan dien zal de Heer zich weder wreken en zal hem zijne zonden ook behouden.
2 [3]Vergeef uwen naaste het leed, dat hij u gedaan heeft, en bid alsdan, zoo worden u uwe zonden ook vergeven.
3 Een mensch behoudt tegen zijnen naaste den toorn — en wil bij den Heer genade zoeken!
4 Hij is onbarmhartig hegens zijnsgelijken — en wil voor zijne zonden bidden!
5 Hij is slechts vleesch en bloed en behoudt den toorn — wie zou hem dan zijne zonden vergeven?
6Denk aan het einde en laat de vijandschap varen.
7 Gedenk aan den dood en het verderf en blijf bij de geboden.
8 Denk aan de geboden en laat uw dreigen tegen uwen naaste na.
9 Denk aan het verbond des Hoogsten
en vergeef de onwetendheid.
10 Onthoud u van twist, zoo blijven vele zonden achterwege. 11 [4]want een toornig mensch ontsteekt den twist, en de goddelooze verwart goede vrienden, en hitst diegenen tegen elkander op, die goeden vrede hebben. 12 Als er veel hout is, wordt het vuur des te grooter; en als de lieden krachtig zijn, wordt de toorn des te grooter; en als de lieden rijk zijn, wordt de toorn des te heviger; en als het twisten lang duurt, brandt het des te meer. 13 Haastig zijn tot twist, ontsteekt het vuur; en haastig zijn tot strijd, vergiet bloed. 14 Blaast gij in het vonkje, zoo ontstaat er een groot vuur van; maar spuwt gij in de vonk, zoo daat ze uit: en beide kan uit uwen mond komen.
15 De oorblazers en valsche kwade tongen zijn vervloekt, want zij verwarren velen, die goeden vrede hebben. 16 Eene kwade tong maakt vele lieden oneens 17 en drijft hen uit het ééne land in het andere; 18 zij verbreekt vaste steden en vernielt vorstendommen. 19 Eene kwade tong verstoot brave vrouwen en berooft ze van alles wat haar zuur gevallen is. 20 Wie haar gehoor geeft, heeft nooit rust en kan nergens met vrede blijven. 21 De geesel maakt striemen, maar eene [5]kwade tong vermorzelt gebeente en alles. 22 Velen zijn gevallen door de scherpte des zwaards, maar op verre na zóóvelen niet als door kwade tongen. 23 Welgelukzalig is hij, die voor eene kwade tong bewaard blijft en van haar niet geplaagd wordt en haar juk niet dragen moet en in hare strikken niet gebonden is; 24 want haar juk is van ijzer en hare strikken zijn van koper; 25 hare plaag is bitterder dan de dood en erger dan het graf. 26 Maar zij zal den godvreezende niet onderdrukken, en hij zal in haar vuur niet branden: 27 wie den Heer verlaat, zal er in vallen en er in branden, en het zal niet uitgebluscht worden; zij zal hem overvallen als een leeuw en teniet-