21 [1]Wie van onrechtvaardig goed offert, diens offer is eene bespotting; 22 maar zulk eene bespotting der goddeloozen behaagt God in het geheel niet. 23 De gaven der goddeloozen behagen den Hoogste in het minst niet, en de zonden zijn niet te verzoenen met vele offers. 24 Wie van het goed des armen offert, doet als iemand, die den zoon voor des vaders oogen slacht. 25 De arme heeft niets dan een weinig brood: wie hem daarvan berooft, is een moordenaar. 26 Wie iemand zijn onderhoud ontneemt, doodt zijnen naaste. 27 Wie den arbeider zijn loon niet geeft, is een bloedhond.
28 Als iemand bouwt en weder afbreekt, wat heeft hij daarvan dan arbeid? 29 De een bidt en de ander vloekt — wiens stem zal de Heer verhooren?30 Wie zich [2]wascht, als hij een doode aangeraakt heeft, en hem weder aanraakt, wat baat hem zijn wasschen? 31 Alzóó is de mensch, die voor zijne zonden vast en gedurig weder zondigt: wie zal diens gebed verhooren en wat baat hem zijn vasten?
HOOFDSTUK 35.
Over Gode welbehagelijke offers. — Verhooring van het gebed.
1 [3]GODS wet houden, is een rijk offer.
2 Gods geboden hoogachten, dat helpt wèl.
3 God danken, is het rechte meelbloemoffer.
4 [4]Barmhartigheid oefenen, is het rechte dankoffer.
5 Van zonden afstaan, is een godsdienst, die den Heer behaagt; en ophouden van onrecht te doen, is een recht verzoenoffer.
6 Gij moet daarom echter niet [5]ledig voor den Heer verschijnen; 7 want zulks moet men óók doen wegens Gods gebod. 8 Het offer des rechtvaardigen 9maakt het altaar rijk, [6]en zijn geur is zoet voor den Hoogste. 9 Het offerd des rechtvaardigen is aangenaam, en hij wordt nooit vergeten. 10 Geef God zijne eer met vroolijke oogen en uwe [7]eerstelingen zonder eenig gebrek. 11 Hetgeen gij geeft, geeft dat gaarne; en heilig uwe [8]tienden vroolijk. 12 Geef de Hoogste naar hetgeen hij u verleend heeft; en wat uwe hand vermag, [9]geef dat met vroolijke oogen; want de Heer, die een vergelder is, zal het u zevenvoudig vergelden,14 [10]Besnoei uwe gaven niet, want dat is niet aangenaam. 15 Zoek geen voordeel, als gij offeren zult; want de Heer is een wreker, en voor hem geldt geen aanzien des persoons.
16 Hij helpt den arme en ziet den persoon niet aan en verhoort het gebed desgenen, die onrecht lijdt. 17[11]Hij veracht het gebed van den wees niet, noch de weduw, als zij klaagt. 18 De tranen der weduwe vloeien wel langs de wangen nederwaarts,19 maar zij roepen opwaarts tegen dengeen, die ze haar uitperst. 20 Wie God dient met lust, is aangenaam, en zijn gebed reikt tot in de wolken. 21 Het gebed des ellendigen dringt door de wolken en rust niet voordat het daarheen komt, en houdt niet op, totdat de Hoogste het verhoort; 22 en de Heer zal rechtvaardig richten en straffen, en niet uitstellen noch langer verdragen, totdat hij den onbarmhartigen de lendenen in stukken sla, 23 en zich aan zulke lieden wreke en allen verdelge, die denzulken leed aandoen en het geweld der onrechtvaardigen ternederwerpe, 24 en een iegelijk geve naar zijne werken en hen loone zooals zij het verdiend hebben, 25 en zijn volk wreke, en het verheuge met zijne barmhartigheid.26 Gelijk de regen ten goede komt, als het droog is, zoo komt de barmhartigheid ook in den nood ter rechter tijd.
HOOFDSTUK 36.
Gebed van Gods volk om hulp. — Lof van de goede huisvrouw.
1 HEER, Almachtige God, ontferm u over ons,
2en verhoor ons, en verschrik alle volken.
3 Hef uwe hand op over de vreemdelingen, opdat