Naar inhoud springen

Pagina:De apocriefe boeken (1906).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hartigen Heer aan en hieven hunne handen tot hem op. 23 En de heilige in den hemel verhoorde hen dra [1]en verloste hen door Jesaja; 24 hij sloeg het heir der Assyriërs en zijn Engel verdelgde ze. 25 Want Hizkía deed hetgeen den Heer behaagde en bleef bestendig op den weg van zijnen vader David, zooals Jesaja, die een groot en waarachtig profeet was, in zijne profetie hem leerde. 26 [2]In zijnen tijd ging de zon terug en hij verlengde den koning het leven. 27 Hij profeteerde met een rijken geest wat op het laatst geschieden zou, en gaf den bedroefden te Zion een [3]troost, met welken zij zich altijd troosten konden. 28 [4]Hij verkondigde het toekomende en verborgene, eerdat het kwam.


HOOFDSTUK 49.
Van Jozia en de koningin van Juda, verschillende profeten, beroemde mannen en aartsvaders.


1 DE naam Josía is als een edel reukwerk uit den artsenijwinkel. 2 Hij is zoet als honing in den mond en als een snarenspel bij den wijn. 3 [5]Hij had groote genade, om het volk te bekeeren en de gruwelen der afgoderij weg te doen. 4 Hij richtte zijn gansche hart op den Heer; hij beurde den waren godsdienst weder op, toen het land vol afgoderij was. 5 Alle koningen, uitgenomen David, Hizkía en Josía, hebben zich bezondigd;7 want zij verlieten de wet des Hoogsten. 7 Daarna was het uit met de koningen van Juda; want zij moesten hun koninkrijk aan anderen overlaten en hunne heerlijkheid aan een vreemd volk; 8 die verbrandden de uitverkoren stad des heiligdoms en maakten hare straten woest; 9 [6]gelijk Jeremia geprofeteerd had, dien zij zeer kwalijk behandelden; die [7]in den moederschoot tot een profeet uitverkoren was, dat hij uitroeien, verbreken en verwoesten, en weder opbouwen en planten zou. 10 [8]Ezechiël zag de heerlijkheid des Heeren in een gezicht, hetwelk hij hem toonde uit den wagen der cherubs. 11 Hij heeft geprofeteerd tegen de vijanden en troost verkondigd dengenen, die recht doen. 12 En het gebeente der twaalf profeten groent nog waar zij liggen; want zij hebben Jakob getroost en verlossing beloofd, waarop zij zekerlijk hopen moesten.

13 Hoe zullen wij [9]Zerubbabel prijzen, die als een [10]ring aan de rechterhand was, en [11]Jesúa, den zoon van Jozadak, die in hunnen tijd den tempel bouwden en het heilige huis voor den Heer weder oprichtten, [12]hetwelk blijven zou tot eene eeuwige heerlijkheid. 15 En [13] Nehemia is altijd te prijzen, die ons de verstoorde muren weder opgericht en de poorten met sloten bezet en onze huizen herbouwd heeft.

16 [14]Niemand is op de aarde geschapen, die aan Henoch gelijk is; want hij is van de aarde weggenomen. 17 [15]Noch aan Jozef, die een heer over zijne broeders was en een behouder zijns volks. 18 [16]Zijn gebeente werd wederom naar huis gebracht. 19 [17]Seth en [18]Sem zijn onder de lieden in groote eer geweest. 20 Maar Adam is geëerd boven alwat leeft, [19]omdat hij het eerst door God geschapen is.


HOOFDSTUK 50.
Gebed en slotvermaning.


1 SIMON, de zoon van Onias, de hoogepriester, die in zijnen tijd het huis verbeterde en den tempel bevestigde 2 en den grond nog ééns zoo hoog verhief en van boven den omgang aan den tempel weder herstelde;3 in zijnen tijd was de fontein vervallen; die vatte hij in koper;4 hij zorgde voor de schade zijns volks en versterkte de stad tegen de vijanden.5 Hoe heerlijk pronkte hij, wanneer het volk omtrok! 6 Als hij uit het voorhangsel evoorschijnkwam, lichte hij gelijk de morgenster door de

  1. Jes. 37.
  2. 2 Kon. 20:5-11.
  3. Jes. 40:1.
  4. Jes. 40:10, Jes. 48:5.
  5. 2 Kon. 23: 1-25.
  6. Jer. 21:10, Jer. 34:2.
  7. Jer. 1:4-10.
  8. Ez. 1:4-28.
  9. Ezra 3:2.
  10. Hagg. 2:23.
  11. Ezra 3:2.
  12. Hagg. 2:7, 9.
  13. Neh. 2:17, Neh. 7: 1.
  14. Gen. 5:24.
  15. Gen. 42:6, Gen. 50:20.
  16. Gen. 50:25, Joz. 24:32.
  17. Gen. 4:25
  18. Gen. 9:26.
  19. Gen. 2:7.