Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/308

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

MENSCHELIJK

Helaas; de zwakke mensch in dit weemoedig leven,
Hij heeft een weinig vreugd zoo noodig voor zijn hart:
Wij hijgen ras naar ’t eind van dorre lijdensdreven,
En spoedig al te lang valt ons de nacht der smart.

Ook, Heer, wij trachten wel te bidden dat Uw wille
Geschiede! – doch vergeef onze arme kindertaal,
’t Bedroefde hart, bij ’t vroom gebed, vraagt nogtans stille:
Mijn God, geef mij een bloem en zend me een zonnestraal!

1860.



 

SAUCE PIQUANTE

De dwaas bemint den lof alleen,
De zoetste zoetigheden
En strooit ge er wat kritiek doorhêen
Hij ’s boos en ontevreden.

Wel, ’k min den- lof zoo goed als hij,
  Doch meng me Vrij
Wat kritisch kruid er onder
Uw lof wordt door die specerij
Slechts eedler en gezonder!



 

ZUCHT OP RIJM

Met uw „littéraire” vrinden
Raakt ge meestal „gebrouilleerd:”
Vriendschap toch is slechts te vinden
Waar steeds IJdelheid regeert.