Zal het voedsel werkelijk de versleten lichaamsdeelen vervangen, zoo moet het noodzakelijk òf uit dezelfde stoffen bestaan als het lichaam, òf ten minste uit zoodanige, waaruit zich deze kunnen vormen. Ten einde dus een juist begrip van de bestanddeelen te krijgen, welke in het voedsel eener plant moeten bevat zijn, doen wij het best, allereerst na te gaan uit welke stoffen de plant zelve bestaat.
De talrijke stoffen, die hetzij in alle, hetzij in enkele planten aangetroffen zijn, kunnen wij gevoegelijk in drie groepen samenvatten, wier kennis voor ons doel voldoende is en tevens zonder uitvoerige scheikundige beschouwingen verkregen kan worden. Allereerst verdient dan het water vermelding, dat in geen levend plantendeel ontbreekt en de noodzakelijke voorwaarde voor elke beweging in levende wezens is. Het doortrekt alle deelen der plant geheel en al, en vormt verreweg het grootste gedeelte van hun gewicht. Droogt men plantendeelen in warme, droge lucht, zoo kunnen zij dit water verliezen, zonder dat hunne overige bestanddeelen noemenswaardige veranderingen ondergaan. Zulke gedroogde plantendeelen zijn brandbaar, en laten, na volkomen verbranding, een witte, of min of meer grijze asch achter. Men kan deze asch gloeien, doch niet verbranden. Wij leeren daaruit, dat de vaste stof der planten uit een brandbaar en een onverbrandbaar gedeelte bestaat. De asch bestaat uit een mengsel van verschillende stoffen, die ook in de onbewerktuigde natuur voorkomen. Men noemt ze daarom anorganische stoffen. De brandbare stoffen komen allen daarin met elkander overeen, dat haars gelijken in de anorganische natuur niet worden aangetroffen, doch dat zij in de vrije natuur slechts in het lichaam van planten of van dieren ontstaan. Een tweede punt van overeenkomst is dit, dat de producten der verbranding, die steeds in gasvorm ontwijken, bij allen dezelfden zijn, of ten minste grootendeels uit dezelfde stoffen bestaan. Laat men namelijk de verbranding niet eenvoudig in de lucht, maar in gesloten toestellen plaats vinden, welke er op ingericht zijn om wel de noodige lucht toe te voeren, doch de ontstaande verbrandingsproducten op te vangen, zoo blijkt het dat kool-