Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/149

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
141
DE BEWEGING VAN HET WATER.


ding der wortels. Ook van andere boomsoorten worden zulke voorbeelden beschreven.

Leeren nu deze waarnemingen ons zonder eenigen twijfel, dat het water zich in het houtlichaam voortbeweegt, zoo kunnen wij door een meer algemeene beschouwing en vergelijking van de meest uiteenloopende boomsoorten tot dezelfde gevolgtrekking geraken. In de plantkunde neemt men onder de met bloemen bloeiende planten drie typen van boomvormen aan, nl, de loofboomen, de naaldboomen en de palmen met hunne verwanten. De overeenkomst tusschen de beide eerste typen is zoo groot, dat wij deze voor onze beschouwing te samen kunnen vatten en tegenover de geheel anders gevormde palmen plaatsen. Onze loofboomen, die door hunne vlakke, min of meer breede bladeren gekenmerkt zijn en meestal des winters hun loof verloren hebben en de aan hunne naald- of schubvormige bladen herkenbare, in den winter meest groene naaldboomen komen daarin met elkander overeen, dat hunne stammen vertakt zijn en dat de zijtakken van deze takken telken jare in aantal toenemen, als de winterknoppen in het voorjaar beginnen uit te loopen. Met het vermeerderd aantal twijgen gaat natuurlijk een toenemen van het getal der bladen gepaard, hetgeen weer ten gevolge heeft, dat de hoeveelheid water, die door den boom verdampt wordt, met elk jaar aanzienlijker wordt. Al dit water moet door den stam omhoog gevoerd worden en de telken jare grootere hoeveelheid eischt dus telken jare een breedere stroombaan. Het is in volkomen overeenstemming hiermede, dat de stammen van loof- en naaldboomen gedurende hun geheele leven in dikte toenemen en dat deze diktegroei wel is waar ook den bast betreft, doch voor verreweg het grootste deel door een aanzetting van nieuwe houtlagen rondom de bestaande tot stand gebracht wordt. Hoe meer water de stam dus omhoog moet geleiden, hoe dikker zijne houtmassa is.

Geheel anders is het bij de Palmen. Hun stam is niet vertakt en draagt aan den top een kroon van weinige, maar zeer groote bladen. In het midden tusschen deze bladen vinden wij den eindknop, die den eigenlijken top des stams inneemt.