Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/151

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
143
DE BEWEGING VAN HET WATER.


Uit dezen eindknop ontwikkelen zich voortdurend nieuwe bladen, zoodat de binnenste bladen van de kroon steeds de jongste zijn, hetgeen in den regel aan hun mindere grootte of onvolledige ontplooiing kan worden waargenomen. Naarmate nu hier nieuwe bladen ontplooid worden, sterven de buitenste en worden afgeworpen. Het gevolg is, dat het aantal bladen in de kroon steeds ongeveer hetzelfde blijft. Daarmede in overeenstemming, men zou haast geneigd zijn te zeggen: dien ten gevolge, blijft een palmenstam steeds even dik; de hoeveelheid water die hij moet geleiden is dezelfde of hij hoog is, of nog jong en laag. Een kiemplant van een palm heeft lange jaren noodig voor haar stam de voor hare soort normale dikte bereikt heeft; vóór dit tijdstip echter groeit zij bijna niet in de lengte, en besteedt al hare krachten voor dezen diktegroei. Zoodra echter hare ontwikkeling zoover gevorderd is, houdt deze groei op en maakt plaats voor een langzame verlenging van den stam, die eerst na geruimen tijd aan de palmen die slanke gedaante geeft, door welke zij aan tropische landschappen een zoo eigenaardig karakter verleenen.

Wij zijn over de beweging van het water in de stammen en takken zeer uitvoerig geweest, en willen dus over den weg, dien het verder volgt, eer het in de cellen van het bladmoes in damp kan overgaan, slechts nog het noodigste aanstippen. Deze weg zijn de vaatbundels der bladstelen en die der bladschijven, welke laatste, gelijk bekend is, den naam van nerven en aderen dragen. Dat dit zoo is, kan gemakkelijk aangetoond worden. Het meest sprekende voorbeeld zijn zuiver witte bloembladen, b. v. van een witbloemige Iris of van een Deutzia. Plaatst men afgesneden bloeiende takken van zulke planten met de doorsnede in een donker gekleurde oplossing van aniline in water, zoo stijgt deze kleurstof met het water in de takken op. Na ongeveer een halven dag beginnen de aderen der bloembladen zich blauw te kleuren en worden daardoor duidelijk zichtbaar, terwijl zij tegelijkertijd blijken de weg te zijn, waarlangs de opgezogene kleurstof, en met deze het water, zich beweegt. Ongelukkig kan men de bloemen in dezen toestand niet lang bewaren, daar de aniline