Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
56
DE TIJDELIJKE BEWAARPLAATSEN VAN HET VOEDSEL.


van het plantenlichaam, zullen wij ons thans meer met die stoffen bezighouden, die tot den bouw van nieuwe en den groei van aangelegde deelen gebruikt worden, onverschillig of zij daarbij in vasten of halfvloeibaren toestand worden afgezet, of wel tijdens de ontwikkeling het materiaal voor de daarbij steeds zeer krachtige ademhaling leveren. Het is duidelijk, dat dit voedsel ten deele door de wortels opgenomen, ten deele in de bladen bereid moet zijn.

Gaan wij in de eerste plaats in korte trekken het leven en de ontwikkeling van een éénjarige plant na. Nadat zij uit het zaad ontstaan is en hare eerste bladen ontplooid heeft, is aan deze organen en aan de wortels de geheele zorg voor de voeding opgedragen. Van hunne werkzaamheid hangt het af, of de stengel zich snel ontwikkelt, of nieuwe takken en nieuwe bladen worden aangelegd, en in welke hoeveelheid. Ook de krachtige groei der aangelegde deelen, het verkrijgen van hunne normale grootte en de noodige stevigheid van den inwendigen bouw, om gemakkelijk aan schadelijke invloeden weerstand te bieden, hangt van de productie van organische stof in de bladen, en van de opzuiging van zouten door de wortels af. Eveneens de aanleg van bloemtrossen en bloemen, wier verdere ontwikkeling zelf wederom groote hoeveelheden voedsel eischt. Dan ontplooien zich de bloemen en lokken door fraaie kleuren en aangename geuren bijen en vlinders tot een bezoek en tot het verzamelen van honig uit; deze brengen hunnerzijds, als uit dankbaarheid voor den aangeboden honig, het stuifmeel over naar den stempel, waar het door het kleverige stempelvocht in staat gesteld wordt zijn werking te vervullen, tengevolge waarvan zich uit het onder in de bloem gelegen vruchtbeginsel de vrucht met de zaden ontwikkelt. In dien tijd bereikt de steeds stijgende eisch van voedsel zijn toppunt, groote hoeveelheden worden niet alleen verbruikt voor den groei der genoemde organen, doch in de zaden wordt een voorraad voedsel opgehoopt, op welke de kiemplant zal kunnen teeren, zoolang zij nog te klein en te tenger is om zelve voor hare voeding te zorgen. Doch met de steeds toenemende behoefte aan voedsel heeft de ontwik-