den bol en den knol, terwijl de vierde die wortelorganen behandelt, welke ten gevolge van hun groote dikte en vleezige zelfstandigheid met den naam van wortelknollen aangeduid worden.
Wortelstok van het Salomonszegel, (Convallaria Polygonatum). Aan
de onderzijde ziet men talrijke wortels, aan de bovenzijde een vrucht-
dragenden stengel, en aan het uiteinde een eindknop.
Verreweg de meeste overblijvende planten doen dit door een wortelstok in den engeren zin van het woord. Soms is deze dun en kruipend, gelijk bij de zegge of het rietgras (Carex arenaria), dat op onze duinen zooveel tot het vastleggen van het zand bijdraagt. In dit geval zou men ter nauwernood vermoeden, dat hij de bewaarplaats van het voedsel voor de knoppen is.
Bij andere planten daarentegen is de wortelstok dik en vleezig,