ontwikkelen. Elk oog is de kiem van zulk een stengel, of, gelijk men dit gewoonlijk uitdrukt, een knop.
Fig. 30.Aardappel. Uit een der oogen ontwikkelt zich een stengel.
Poot men in het voorjaar een aardappel, of ook maar een stuk van een aardappel met één of meer oogen, dan ontstaat daaruit een geheele plant, die niet alleen bebladerde stengels, maar ook talrijke onderaardsche takken voortbrengt, die elk een nieuwen aardappel dragen.
Het spreekt van zelf, dat in den knol het voedsel voor de ontwikkeling der stengels aanwezig is; een zeer duidelijk bewijs daarvan geven ons de looten, die aardappels niet zelden in onze kelders maken en die een lengte van een meter en meer kunnen bereiken, zonder dat zich in haar een spoor van groene kleurstof ontwikkelt. Daar nu noch in een donkeren kelder, noch bij gemis van groene kleurstof ontleding van koolzuur mogelijk is, moet al het voedsel, dat tot den opbouw van zulk een loot is moeten verbruikt worden, uit den knol zelven afkomstig zijn. Vandaar dan ook, dat zulke uitloopende aardappels dikwerf een rimpelige oppervlakte bekomen, daar de schil dan te wijd is, om zonder plooien den door het uitzuigen kleiner geworden inhoud te omspannen. Het behoeft wel geen vermelding, dat de voedingswaarde der aardappels door dit uitloopen aanzienlijk vermindert.
Beschouwt men een zoogenoemden Crocus-bol tijdens of kort na het bloeien, dan ziet men, tusschen eenige dorre, bruine schubben, een min of meer platte, ronde schijf, waarop een aantal kleine knolletjes zitten, die naar boven toe elk in een bundel bladen met of zonder bloemen uitloopen. Elk dezer kleine knolletjes is uit een knop van den grooten knol ontstaan; de laatste heeft het voedsel voor de bladen en bloemen moeten leveren, en wordt daarna door de kleine knollen geheel uitgezogen, tot hij ineenschrompelt en verrot. Daarbij