Pagina:Dioscorides1865Anno2065.djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

19

Wij traden binnen, en inderdaad ik wist niet of ik mijne oogen gelooven moest. Langs de wanden der zaal hing eene onafzienbare menigte van schilderijen: landschappen, portretten, genrestukken, sommige met levensgroote beelden, ten voete uit, en al die schilderijen waren photographien, maar photographien evenzeer verschillende van die welke mij bekend waren, als eene schilderij in olieverw verschilt van eene potlood-teekening.

»Arme schilders! Arme kunst!—riep ik uit. Wat moet er van u geworden zijn!"

Doch phantasia, die met een zeker ongeduld mijne verrukking zag, antwoordde op dien uitroep: »»Arme schilders! Ja, indien gij den naam van schilders geeft aan hen, wien het slechts te doen is, om de werkelijkheid zoo getrouw mogelijk na te bootsen, maar zeg niet ook: arme kunst! Nog leven er kunstenaars, als de rafaël's, correggio's, rubbensen en rembrandtsen van vroegere eeuwen, die de natuur niet nabootsen maar haar idealiseren. Dat is de roeping der ware kunst. Eenvoudige nabootsing is fabriekwerk. En evenzoo leven er nog beeldhouwers, die ware kunstenaars, scheppers van het ideale zijn, al worden ook de standbeelden van levende personen geheel op werktuigelijke wijze naar photographien vervaardigd, terwijl een eenvoudig werkman, die