Pagina:Dioscorides1865Anno2065.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

56

»Hoe,—riep ik uit,—geen oorlog en geen staande legers meer! Dus hebben dan eindelijk de vredevrienden, bright, cobden en hunne geestverwanten, gezegevierd en is het tegenwoordige geslacht tot de overtuiging gekomen, dat de oorlog eene schande voor de menschheid was, die menschen aan redelooze dieren gelijk maakte, welke elkander in blinde woede vernielden, inplaats van in broederlijke liefde en eendragt de schoone aarde te bewonen en het geluk der volken wederkeerig te bevorderen!"

»»Ik betwijfel,—antwoorde baco meesmuilende,—of die overtuiging er veel deel aan heeft gehad. De menschen, mijn waarde heer! zijn in onze eeuw nog even zelfzuchtige wezens als vroeger. Waren de omstandigheden nog dezelfde als toen, dan zoude, vrees ik, er ook evenzeer als vroeger oorlog zijn. Maar juist de omstandigheden zijn het, die veranderd zijn en den oorlog bijna tot eene onmogelijkheid hebben gemaakt.

»»Vooreerst is de tegenwoordige toestand voorbereid door het algemeene staten-bankroet op het laatst der negentiende eeuw, toen de gezamenlijke schulden der zich beschaafd noemende volken, ten gevolge van het kostbare onderhoud der groote staande legers, de gezamenlijke nationale kapitalen te boven gingen.

»»In de tweede plaats heeft daartoe mede-