Pagina:Else.djvu/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


VII.

Aangenane Kerstmis!” dank u, het zelfde.

Alle menschen riepen het elkaar toe, lachten en groetten; met den hoed groeten kon niemand, zoo beladen met pakjes als men was.

Binnen in de delicatessen- en speelgoedwinkels stonden twee, drie rijen menschen en drongen elkaar op zij, en de bedienden sprongen bijna halfdood rond achter de toonbank.

Buiten op de straat stond het net zoo dicht van kinderen, die de ramen in keken, ofschoon in de fijnste winkels, waar het meest te zien was, de ramen zoo beslagen waren van de warmte daarbinnen, dat men door de streepen, die de neervallende druppels achterlieten, kijken moest, als men nog iets zien wilde.

Daar stond een Kerstman met sneeuwwitten baard, die een Kerstboompje vasthield, waaraan heel kleine lichtjes brandden. Hij was het allermooiste wat men zien kon; maar daar was een half opgeschoten akelig