Pagina:Else.djvu/88

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

„Zie toch juffrouw Falbe ginds eens loopen,” zeide de vrouw van den inspecteur van politie.

„Zoo gaat het altijd met haar. Dat zij nooit klaar kan komen, begrijp ik niet; zij heeft weinig, en dat, wat zij heeft, gooit zij aan den eersten den besten weg.

Mevrouw brak af met haar heerschzuchtige stem : „ik geloof, dat zij bij de armen rondgaat en kwaad van ons spreekt.”

Er waren er veel, die het al lang gedacht hadden. De armen wilden nooit veel antwoorden, wanneer men naar juffrouw Falbe vroeg.

Ondertusschen had de kapelaan zich ook bij de groep aangesloten. Hij was zeer glimlachend en vroom opgeruimd naar aanleiding van den dag en de dames drongen om hem heen, om hem een gezegend Kerstfeest te wenschen.

„Juffrouw Falbe ging net voorbij! Neen, ik bid u,” verbeterde de inspecteursvrouw: „zij rende letterlijk voorbij. Het speet mij om haar zoo te zien; het was alsof er geen ware Kerstvreugde over haar was.”

„Ach neen, waarde mevrouw!” antwoordde de ka- pelaan zachtjes, dat wil ik gaarne gelooven. Alles komt er op aan, in welken geest men werkt. Wanneer onze arbeid niet den waren geest draagt, dan ontbreekt de zegen.”

„Ja, daar heeft zijn Eerwaarde gelijk in,” barstte mevrouw Bentzen uit; „dat is juist met Kerstmis het gezegende, dat men zijn plicht vervult: met de armen te deelen. Vandaag kan niemand klagen en dat is zoo heerlijk om daaraan te denken, wanneer men het zelf goed heeft.”

„En het is niet minder heerlijk om den dank en de