in vele kringen de gedwongenheid en de stijfheid gebracht, maatschappelijke wachteressen van de vrouwelijke kuischheid, die in andere omstandigheden geen uiterlijke beveiliging van noode heeft. Op deze wijze is bij mannen de behoefte ontstaan aan de konversatie met vrouwen die aan allen tezamen behoorden, geen aanspraken derhalve op één hunner konden maken, en tegenover niemand ingetogen behoefden te zijn.
Er zijn teekenen, zeiden we, van het bestaan dezer mildere vormen vóór het algemeen worden van de moderne bordeelprostitutie. In La Fille Elisa, roman van De Goncourt, vindt men er de duidelijke schets van. Het huis waar zij woont, wordt bezocht door mannen die er een praatje komen maken, een glaasje drinken, zich vermaken eenigermate als op een plaats die, behalve bordeel, ook een herberg en een danshuis is. Elke vrouw heeft haar vasten uitgaansdag dien zij doorbrengt met haar vasten minnaar. Het blijkt niet dat dezen haar op hun beurt exploiteeren, eerder behooren ze tot de bezoekers die iets meer van haar verlangen dan hare kussen alleen. Echter heft deze relatieve vrijheid en het gebruik dat zij er van maakt om aan éénen man veel meer te geven, bij Elisa de prostitutie niet op waartoe zij en hare kameraden zijn vervallen. Zij brengt, dit op een keer beseffende, den minnaar om het leven dien zij lief heeft met een genegenheid, welke hem schenken wilde wat zij niet meer bezat.
De oude speelhuizen in de Hollandsche groote steden behooren ook tot deze kategorie. Zij zijn de rendez-vous van vreemdelingen, zeelui, jongelieden van hoogeren stand die er een kijkje komen nemen. Gelegenheid tot afzondering met de bezoeksters is niet aanwezig en moet elders worden opgezocht. Er wordt muziek gemaakt („gespeeld"), gedanst, gerookt en gedronken. „De uiterste buitensporigheden" bericht een reiziger in 1682 van de Amsterdamsche, „worden er niet gepleegd." Tot in het begin van de 19e eeuw zijn de speelhuizen in stand gebleven en ze waren in de tweede helft nog niet geheel verdwenen. In een zijner Amsterdamsche schetsen verhaalt Justus van Maurik van een vermaard huis, niet ver