tie bezighouden, een smid, een schoenmaker, worden betaald met levensmiddelen in natura, ook wel wordt hun het gebruiksrecht over een stuk grond toegestaan. "Wat zij overigens mogen vragen voor de waren die zij voortbrengen, wordt bepaald naar een vasten maatstaf, waarvan hoogst zelden wordt afgeweken"[1].
Vastheid van prijzen, onveranderlijkheid van waarde—teeken van konstante betrekkingen tusschen de voortbrengers der goederen—hebben de beschrijvers der Middeleeuwen uit velerlei gegevens opgemaakt.
B.v. Inama-Sternegg in zijn "Deutsche Wirthschaftsgeschichte bis zum Schluss des Karolingerperiode", uit de tarieven welke inachtgenomen werden bij de betaling van zekere schattingen, naar verkiezing in geld of in goederen. Die tarieven bevatten taxaties van bepaalde bedragen van graansoorten, wijn, bier, hoenders, landbouwwerktuigen, kleedingstukken, enz.
- "Een overzicht, zegt de schrijver, van al deze waarde-schattingen geeft te kennen een buitengewoon groote en blijvende overeenkomst in de waardeering van zoodanige artikelen als naar welgevallen in natura of in geld voldaan zouden worden.
- "De waarde van graan b.v. blijft gedurende 120 jaar bijna voortdurend bepaald op 1 "denari" voor den "modius".... Ook het hoen handhaaft zijn prijs meer dan 100 jaar achtereen op 42 denari". Wijnen zijn meer afwisselend geprijsd, hetgeen de schrijver verklaart uit de groote soortverschillen; o.i. terecht, verschillende soorten van een zelfde waar immers zijn ook verschillende waren. Een verder voorbeeld vindt hij in een zeker stuk slachtvee, dat in het jaar 753 in Saksen getaxeerd werd op 4 denari, evenzeer als nog in 889 in Beieren en 893 aan den Middelrijn. "Ook blijft de taxatie gelijk, hetzij tot vaststelling van een geldbedrag voor een heffing of tot betaling van een handelsprijs" (Dl. I, bl. 470–472).
- ↑ Citaat van Sir Henry Maine in Walter Bagehot, Postulates etc. 1894, bl. 46–7.