Pagina:FrankVanDerGoesWerk1939.djvu/421

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Nog op andere gevallen zou men in dit verband kunnen wijzen: traditionele zeden en gewoonten, hoewel van inhoud beroofd, door de burgerlijke omwenteling gespaard.

Daar is b.v. nog altijd de verbazend uitgebreide, voornamelijk uit figuranten bestaande, hofhouding. Maar dit is juist de eis, anders zou men niet van "hofhouding" kunnen spreken. Er zijn koningen geweest zonder land, maar ook de koningen die afgezet en verbannen waren, hadden meestal toch nog een Hof. In de eeuwen van de werkelijke koninklijke heerschappij vormde het Hof niet alleen de centrale organisatie van het staatsgezag. Het was een instelling waarvan een sterke schittering over het hele land uit ging en die wederkerig ook de uitmuntendste krachten en talenten uit het land tot zich trok. Tot het Hof toegang te krijgen gold als de eerste voorwaarde tot succes in de maatschappij, aan het Hof een goed figuur te maken als een hoog levensdoel, bij het Hof in ongenade te vallen als een onherstelbaar ongeluk.

Wat hiervan over bleef is hoewel dan op zeer verkleinde voet en alleen in sommige opzichten, de uiterlijke inrichting, en geenszins het wezen.

Ook al niet sedert vandaag of gisteren in zwang is de gewoonte om betrekkingen in de hofhouding zo goed als uitsluitend op te dragen aan dragers van uit de Middeleeuwen afkomstige titels. In zijn strijd met de monarchie of met de bourgeoisie verslagen, moest de adelstand tevreden zijn met een plaats in de onmiddellijke omgeving der koningen. Tot 1848 genoot men in Nederland een ridderschap met eigen politieke rechten. De eigen politieke rechten heeft de liberale bourgeoisie haar afgenomen, zij blijft het hogere personeel van het Haagse hof leveren, het enige wat de konstitutionele monarchie nog voor haar doen kon, het laatste wat de bourgeoisie haar kan benijden.

Verder bestaat zoals men weet een groot deel van het koninklijk gevolg uit officieren die met elkaar de historische maar onverklaarbare of zelfs zonderlinge naam dragen van het Militaire Huis. Een in deze dingen argeloze landgenoot, zal b.v. wel eens met bevreemding heb-

417