Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/140

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
136
JOHANNES VIATOR.
 

gedachten terug — behoedzaam naderend het gekwetste. Feller en violenter brandt weer het woord, — en verschrikt wijken de gedachten.

Het is een afschuw, het is een schande. Dat dat mij kwetsen kon, dat is een schande. Heelemaal, heelemaal niet ben ik wat ik gewild heb.

Ik ben een kind, ik ben een gek, ik ben een bespotting van mijzelven.

Ik dacht te willen en sterk te zijn. Maar het is alles ijdel.

Ik heb mijzelven bedrogen, ik heb haar bedrogen. Ik ben bespottelijk en verachtelijk.

Dus ik kan niet. Ik kan dit mooi niet dragen, niet rein en veilig dragen door het zwarte vuur van mijn ellendig lijf.

Ik heb het ontwijd, ik heb het vuil gemaakt. Ik ben gelijk geweest aan één van deze walgelijke wezens. En ik heb haar verlaagd, ik heb haar verlaagd. O hoe bitter en grof heb ik háár beleedigd.

Ik ben het niet waard geweest en zal het nu ook gansch en eeuwiglijk ontzeggen.

Ik heb het mooiste ontheiligd. Ik zal boete doen. Boete wil ik doen. Ik wil het wegdoen van mij, voor altijd.

Ik heb ook haar groot kwaad gedaan. Ik zal het