Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/242

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
238
JOHANNES VIATOR.
 

mij, die treurde om Marjon, weifelend in herinneringen, niet wetend of ik ooit verstaan zou. Toen kwam ze, als uit Marjon’s naam, zich noemend Marjon.

Ze kwam tot mij, die jammerlijk hongerde, licht-honger, mooi-honger, in uiterste misère. En toen stalde ze uit haar giftig brood.

Ze zullen niet weten wat ik meen, de menschen. Ze zullen namen noemen. Het is dit, het is dàt. Maar haar naam bestaat nog niet, daar niemand haar gezien heeft zooals ik. Maar velen, tot zich inkeerende, zullen haar gaan vermoeden, naar mijn woord.


Ik, die wel hoovaardig ben genoemd, zou, als de menschen waren wat ik dacht, onder hen gaan diepbeschaamd en kleinmoedig, daar ik háár gekend heb.

Als de menschen waren wat zij mij schenen, wat zij kónden zijn naar hunnen aard, wat zij móesten zijn naar mijn begeeren en naar hunnen besten wil, — dan zou ik mij onder hen voelen als een dronkaard zich voelt in een braaf en deftig gezin, in een sober en verstandig volk.

Maar ik heb mijn volk leeren kennen als welhaast allen dronkaards, allen slaven van haar machtig gif — en diepere schaamte is in mij gekomen over hen, omdat ik mij in hun midden niet te schamen hoefde.