Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/250

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
246
JOHANNES VIATOR.
 

Voor éénmaal is dit genoeg. Eén glans-getij kortstondig vaagt aller weifelingen duisternis. En zoo die weerkeert is zij niet gevreesd, haar schrik gebroken, het Licht gezien, de weg gevonden, de Wil gericht.


Ik lag in een woestijn en het werd donkerder en donkerder. Ik zag heel geen weg weer en hield op met zoeken. Mijn gelaat borg ik op den grond.


Ik zat, een schipbreukeling, op dorre rots in woeste zee. In mijn handen voelde ik de zwaarte van goud, groote schatten, die mij niet konden voeden.

Als een doodarm man, die begeert te maken een machtigen, kostelijken tempel. Het weidsch idee vult zijn gedachten en de begeerte verbrandt zijn ziel. Maar hij heeft hout noch steenen en niemand die hem gelooft.


Maar o! ik ben geroepen en de heldere klankvlaag heeft den walm van ongeloof om mij heen weggevaagd. Sterke melodiën zijn plots en ongedacht gaan glanzen recht voor mijn oogen, knetterend, wit-schitterend, uitbarstend in den nacht.

Het voedsel is mij gegeven en ook alle verlangde rijkdom — en het visioen mijner begeerten heeft voor mij gestaan als een verwerkelijkt ding, vaster dan de