Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/267

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
263
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Martel mij, martel mij, mijn duistere gelijken. Trap mij met uwen hoon, groef in mijn hart uwen schimp. Dat het mij toch ontzondigen zal, — en ik lang moge zien het gelaat der Engelen.

Vreest niet kwaad te doen. Begrijpt uwe daden. Gij doet recht.

Zoo zal ik dalen elken dag in zwarte groeve van berouw.

Het hoofd vol grief en zwaarheid zal ik leggen op mijne armen, wachtend in smarten, wachtend in angstig bedwang, tot in de troeble wateren mijner ziel het droeve slijk bezinkt.