Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/291

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
287
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

En geluk, en genot, en wijsheid, en deugd zijn maar begeerlijk, zoo zij mij dichter kunnen brengen tot dat eenige, tot Gods machtige licht.

Alles voor dat Eene, — alles, alles, alles voor dat Eene. O een glimlach voor wie twijfelen. Zij hebben ’t niet gekend.

Maar ik heb de vreugde gekend van wat men geluk noemt, en van wat men genot noemt, en van wat men wijsheid noemt, en van wat men deugd noemt — en het is alles zeer goed als het ons dichter brengt bij God, — maar zonder dat is het alles niets.

En het is volstrekt niet een sensatie, een bizonder sterke of mooie sensatie, kunst-sensatie of schoonheidssensatie — o neen! het is een ander leven. Het is ook niet de muziek — o neen! die helpt mij maar. Licht wordt een ander door iets anders geholpen. Gods openbaringen zullen wel vele zijn.

Het is een groote en eeuwige gebeurtenis in mijn ziel, die voor altijd alles verandert. Het is het blikken in ’t beloofde Land, het ver vooruit zien liggen der heilige stad, de breede tinnen, zonneblinkend in blauwe verte, — daar ligt het eind der zware bedevaart, de moede pelgrims juichen: Jeruzalem!

En dankgevoel voor alles wat mij hielp. Geen moeheid, geen weifeling meer, al houdt de daling van den weg weer lang het schoon verschiet verborgen.